Essay:
|
Albert Boeken (1891-1951) Albert Boeken werd geboren op 1 maart 1891 in Amsterdam op de Singel 108. Zijn ouders waren Pieter Boeken, commissionair van beroep, en Wilhelmina Sofia Bresten. Uit zijn dagboeken is op te maken dat hij in elk geval drie, misschien vier broers had. E?n broer was ele ... meer
Albert Boeken (1891-1951)
Albert Boeken werd geboren op 1 maart 1891 in Amsterdam op de Singel 108. Zijn ouders waren Pieter Boeken, commissionair van beroep, en Wilhelmina Sofia Bresten. Uit zijn dagboeken is op te maken dat hij in elk geval drie, misschien vier broers had. E?n broer was elektrotechnisch ingenieur, een andere broer zat in het leger en werd gestationeerd in het zuiden tijdens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het familieleven, ook met grootouders en tantes en ooms, speelde een betrekkelijk grote rol. Uit de vele feestjes die gegeven werden en het feit dat Boeken kon studeren, dansen en sporten zonder erbij te werken, blijkt dat de familie Boeken geen financi?le problemen had. Van 1909 tot 1916 volgde Boeken de opleiding bouwkunde aan de Technische Hogeschool in Delft. Nadat hij deze studie zonder noemenswaardige problemen doorlopen had keerde hij terug naar Amsterdam waar hij bleef wonen tot zijn dood in 1951. Boeken trouwde er met Willy, die hij in zijn studententijd had leren kennen. Hij had kinderen, en in ieder geval ??n kleinkind. In de bronnen is er echter over zijn priv?-leven niet meer te vinden dan dat hij een zeer vriendelijk man was die zowel zijn gezin als zijn werk zeer toegewijd was. Boeken wordt in de literatuur omschreven als een zeer veelzijdig mens die werd gedreven door twee eigenschappen, namelijk zijn onderzoekersgeest, die gevoed werd met een drang tot wetenschappelijke objectiviteit, en zijn kunstenaarsgeest, die gevoed werd door een creatieve fantasie. In de architectuur en aanverwante activiteiten kon Boeken al zijn talenten, energie en interesses kwijt.1 Uit zijn actieve verenigingsleven, zijn vele publicaties en zijn dagboekaantekeningen is op te maken dat Boeken zeer begaan was met de ontwikkeling en de toekomst van de maatschappij in het algemeen en de architectuur (en stedenbouw) in het bijzonder. Zijn diagnose van de maatschappij kan gezien worden als de rode draad in zijn opvattingen. Zijn idee?n over de bij deze veranderde maatschappij passende architectuur hebben gedurende zijn leven nogal wat veranderingen ondergaan. Boekens leven speelde zich af tegen een woelig historisch decor. Maar liefst twee wereldoorlogen en de dynamische consequenties van de industrialisering vormen de omstandigheden waarin Boeken zijn weg probeerde te vinden. Deze oorlogen en de op alle terreinen van het maatschappelijk leven doorwerkende invloeden van de oprukkende technologische massacultuur, kunnen gezien worden als stimulans tot de betrokkenheid van architect Boeken bij de maatschappij. Toen tijdens zijn studie de Eerste Wereldoorlog uitbrak, wond Boeken zich in zijn dagboeken op over 'de absurditeit van de hedendaagsche mens en de hedendaagsche maatschappij'. Reeds op dat moment sprak hij de wens uit alles te veranderen, zodat niet macht, maar menselijkheid de maatschappij zou domineren. Wat later in zijn leven, in de loop van de jaren twintig, verschoof de aandacht van Boeken volledig naar het vraagstuk van de verantwoordelijkheden van de architect. De maatschappij werd nu door hem beschouwd als een vast gegeven dat de uitgangspunten en het materiaal bood voor het bepalen en uitvoeren van de taak van de architect: het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving van de mens. In 1935 schreef Boeken hierover het volgende in de Telegraaf: 'De nieuwe wereld van de architect is niet een wereld van andere vormen, maar een wereld van nieuwe verlangens, die nieuwe opgaven stellen en van nieuw weten en kunnen dat nieuwe middelen schept. En tenslotte een wereld van de Nieuwe Geest'.2 Boeken probeerde zijn idee?n en idealen te verwezenlijken door zich actief in te zetten in commissies en verenigingen, zoals Architectura et Amicitia, 'De 8', 'Groep 32', schoonheidscommissie 'Oude Stad' en de Stichting 'Bouwen van Woning tot Stad'. Na de Tweede Wereldoorlog nam Boeken een meer pragmatische houding aan die wordt getypeerd door de laatste regels van zijn laatste dagboek: 'Het is 1950 geworden. Groep '32 is legende geworden en wij hebben het allemaal veel te druk om ons nog te kunnen bezighouden met legendes. Veel te druk met echt werk, waarnaar de tweeendertigers zo lang tevergeefs hunkerden, met echte verenigingen, met echte supervisie- en schoonheidscommissie-machtsposities.'
Opleiding en leertijd
Albert Boeken studeerde bouwkunde aan de Delftse Technische Hogeschool.3 De studie tot bouwkundig ingenieur heeft hij tot eigen verbazing zonder problemen doorlopen van 1909 tot 1916. Naarmate het einde van de studie naderde, verbaasde Boeken zich erover dat hij ondanks dat hij steeds minder hard was gaan werken, en ook werk van mindere kwaliteit afleverde, toch het vertrouwen van de docenten niet verloor en goede beoordelingen bleef krijgen. In 1910 behaalde hij zijn propedeuse. Na het behalen van zijn kandidaats, in 1913, zette hij zijn studie voort als tekenaar op architectenbureau Baanders. In 1916 studeerde Boeken af bij J.A.G. van der Steur en J.F. Klinkhamer. Klinkhamer had een opleiding aan de polytechnische school gehad en doceerde onder anderen de burgerlijke bouwkunst. Hij was rationalistisch geori?nteerd en was van mening dat de ideale bouwmeester de gaven van de constructeur en de artiest in zich verenigde. Hij beschouwde utiliteitswerken als hedendaagse monumenten. Verscheidene van zijn studenten, zoals bijvoorbeeld J.B. van Loghem werden later voormannen van het Nieuwe Bouwen.4 Uit zijn dagboek blijkt dat Boeken niet erg tevreden was over zijn opleiding. In de praktijk moest hij meermalen toegeven dat hij (technische) kennis ontbeerde: 'Wat mij trof was het bedroevend peil van vakkennis waarop Delft mij afgeleverd heeft: onvoldoende over de geheele linie. Dat is mijn schuld geweest, maar toch zeker ook de schuld van de Technische Hogeschool. (...) Ik heb er alle stadia van mijn praktijk bitteren hinder van gehad.' 5
Publieke Werken (1919-1926)
Na het be?indigen van zijn opleiding kwam Boeken in 1919 meteen bij Publieke Werken Amsterdam terecht. Hier werkte hij tot 1926 onder leiding van directeur A.R. Hulshoff.6 In 1923 werd hij overgeplaatst naar de onderafdeling Stadsontwikkeling, waar hij zich bezig hield met de uitbreiding van Amsterdam. Van april 1924 tot maart 1925 werd hij naar eigen zeggen 'verbannen' naar Zwitserland in verband met ziekte. Ook later is in dagboeken en brieven van en aan Boeken regelmatig melding gemaakt van de zwakke gezondheid van Boeken. De periode bij Publieke Werken werd door Boeken beschouwd als de minst interessante periode uit zijn architectenloopbaan. Het ambtenarenbestaan werd door hem ervaren als beperkend. Uit de dagboeken blijkt dat de spanningen die dit veroorzaakte hem het werken soms onmogelijk maakten. Het meeste werk van Publieke Werken in die tijd werd gebouwd in Amsterdamse School-stijl. In het begin van zijn aanstelling bij Publieke Werken hield Boeken zich veel bezig met het ontwerpen van diverse telefooncentrales in Amsterdam. Hiervoor heeft hij in 1920 een studiereis gemaakt naar Duitsland. In deze tijd ontwierp Boeken verder onder meer het gebouw van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidszorg aan het Waterlooplein, een laboratorium en bergplaats aan de Middenweg en een complex schoolgebouwen voor G.L.O. aan de Kometensingel in Amsterdam. Ook heeft Boeken meerdere bedrijfsgebouwen, scholen en enkele openbare gebouwtjes ontworpen. Noemenswaardig zijn tenslotte de verkeerstoren op Schiphol en bijbehorende gebouwen die hij in 1926 ontwierp. Deze zijn helaas verwoest in 1940. Het werk van Publieke werken was voor het algemeen belang. De naam van de architecten deed dus niet ter zake. Ook samenwerkingsverbanden en 'correcties' van bestaande ontwerpen kwamen veel voor.7 Het is daarom moeilijk voor architectuurhistorici de oorspronkelijke architecten van gebouwen uit die tijd te achterhalen. Het overzicht van het oeuvre van Boeken zal dus noodgedwongen incompleet zijn.
Zelfstandig architect (1926-1951)
In 1926 vestigde Boeken zich uiteindelijk als zelfstandig architect in Amsterdam (Keizersgracht 614). In de jaren 1927 en 1928 hield hij zich bezig met het ontwerpen van woningen voor enkele Amsterdamse wijken. Van belang is vooral het door hem gewijzigde bebouwingsplan voor een wijk in Amsterdam-west. De hieraan voorafgaande studies van de reeds bestaande, maar ook door Boeken zelf ontworpen nieuwe woningtypen en -blokken, leidden in 1931 tot een schematisch bebouwingsplan voor de ongeveer 17 hectare te bebouwen oppervlakte.8 Architect Auke Komter heeft tussen 1924 en 1932 voor Boeken gewerkt (ook heeft hij voor Duiker en Le Corbusier gewerkt). De eerste ervaringen als particulier architect vielen zeker tegen. Maar al snel vond Boeken geestverwanten in Dessau waar hij, in de functie van journalist, in december 1926 de opening van het Bauhaus bezocht. Tijdens deze opening had hij zijn eerste internationale contacten met M. Breuer, W. Gropius, E. May, K. Schwitters en L. Moholy Nagy. Thuis, in zijn dagboek, slaakte hij de zucht 'de eerste gedachte die mij inviel toen ik mij in Dessau en het Bauhaus geori?nteerd had was deze: wat zonde van de zeven jaren die ik aan P.W. verknoeid heb'.9 Het is Boeken niet gelukt een groot zelfstandig oeuvre op te bouwen. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Ten eerste volgde in de jaren dertig, na de hausse van de economie van de jaren twintig, een economische crisis. Ook de dreiging en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog droegen niet bij aan een gunstig klimaat voor architecten. Ten tweede sloot Boeken zich aan bij het Nederlandse Nieuwe Bouwen. Deze groep architecten was weliswaar ge?nt op de nieuwe tijd, maar in de praktijk waren zij tot de jaren veertig en vijftig niet populair. De meeste opdrachten gingen naar de meer traditionele architecten. De enige echte grote opdracht die Boeken heeft uitgevoerd, en waarmee hij ook internationale bekendheid heeft verworven, is de Tennis- en tentoonstellingshal Apollohal Amsterdam die hij ontwierp in 1933-1935 aan de Apollolaan in Amsterdam. Met veel moeite wist hij enkele woningbouwopdrachten van bouwondernemingen in de wacht te slepen. Dit terwijl hij zich in publicaties verzette tegen de beperkte vrijheid en verantwoordelijkheden die de architecten kregen bij dit werk. Voorts heeft Boeken enkele landhuisjes en woonhuizen ontworpen voor particulieren, heeft hij Auke Komter geholpen bij diens project in Bloemendaal aan Zee, en heeft hij zich een tijd bezig gehouden met het Floratheater in Amsterdam totdat dit werd overgedragen aan Jan Wils. De resterende tijd vulde Boeken met het ontwerpen van enkele monumentjes, zoals de zonnewijzer voor de ANWB aan de Churchillaan te Amsterdam, en een druk verenigingsleven. De Tweede Wereldoorlog werd door Boeken ervaren als geestelijk beperkend. Er was weinig tot geen werk voorhanden. Bovendien was er nauwelijks activiteit op cultureel gebied, zodat ook zijn tweede bezigheid, het bestuderen van de cultuurgeschiedenis en het stimuleren van de openbare discussie hierover, grotendeels wegviel. Het enige dat overbleef was de voorbereiding met onder andere P. Zanstra, A.W.N. Giesen en K.L. Sijmons van de wederopbouw die zou volgen op de verwoestende oorlog. Deze voorbereidingen wierpen na de oorlog hun vruchten af. De architecten van het Nederlandse Nieuwe Bouwen werden inmiddels erkend en Boeken en zijn 'overleg-partners' werden supervisor van de grote uitbreidingsgebieden van Amsterdam. Boeken werd supervisor van het uitbreidingsgebied Bos en Lommer. Ook deze functie werd door hem gezien als beperkend, daar hij een moeilijke positie had tussen de opdrachtgever, de gemeente Amsterdam en de architecten. Toch wordt Boeken gezien als een belangrijke drijvende kracht achter de wederopbouw.10 In deze laatste periode voor zijn dood heeft Boeken ook vele restauraties uitgevoerd, voornamelijk van Nederlands Hervormde kerken, en behoorden enkele opdrachten voor woonhuizen en bedrijfsgebouwen tot zijn bezigheden.
Opvattingen over architectuur
Zowel Boekens gebouwde als zijn geschreven werk getuigen van zijn grote betrokkenheid bij de architectuur. Boeken was een perfectionist. Hij was zeer streng, voor zichzelf en voor andere architecten. Altijd was hij bezig te vechten voor veranderingen van de manier van bouwen en de omstandigheden waaronder de Nederlandse architecten moesten werken. Boeken voelde zich verantwoordelijk voor de toekomstige architectuur. Hij zette zich voluit in om andere architecten en een breder publiek op de hoogte te brengen van hetgeen de architecten bezig hield, en bezig behoorde te houden. Persoonlijk zette hij zich altijd in om een ontwerp tot een goed einde te brengen. In het algemeen staat Boeken bekend als aanhanger van het Nieuwe Bouwen. Het Nieuwe Bouwen was een internationale avant garde beweging die zich inzette voor de inburgering van het bewustzijn van een nieuwe tijd met moderne probleemstellingen en rationele methoden en technieken om deze probleemstellingen op te lossen. Op deze manier trachtten de Nieuwe Bouwers een herori?ntering van de taken van de moderne architect tot stand te brengen. Boeken heeft in zijn carri?re aan de twee op het eerste oog tegengestelde fronten van de functionele en de 'mooie' architectuur gestreden.(Dagboek 22-10-1946) Voor hemzelf ging het echter om twee zijden van de zelfde medaille: 'Hoe belangrijk ook de technische zijde van het bouwen wezen mag, voor de architect in de ware zin des woords gaat het er echter om of hij bij machte is zijn werk op te heffen, boven het technische, tot op het plan van het architectonische.' De architect bleef voor Boeken, naast de nieuwe functies die hij was gaan vervullen in de moderne maatschappij zoals constructeur, woningbouwarchitect, voorvechter voor de minimum-existenz-Wohnung etc., kunstenaar.11 Hierin onderscheidde de architect zich volgens Boeken van de bouwkundig tekenaar, die volgens algemene instructies, liefst door de architect bepaald, te werk kon gaan. 'Overigens, dus buiten het door de practijk voorgeschrevene is het spel der verhoudingen, der richtingen, der buigingen en der rondheid, de wellust der geringte en der massa en volume, speciaal voorbehouden voor den architect.' (Dagboek 21 oktober 1925) 'Veel bijzonders is er niet; wel is het werk in 't algemeen bekwaam gedaan. Hier en daar ziektehaarden van maniertjes(...) Meestal zijn het teekenaars in hun hart en nieren, en met dat teekenaarschap helpen zij het architectenschap naar den bliksem.' (Dagboek 29 oktober 1925) Deze mening stond hij voor in 1925, toen hij probeerde A. et A. te hervormen en besloot weg te gaan bij Publieke werken waar hij nauwelijks zelfstandig te werk kon gaan; in de jaren dertig , toen hij zich verzette tegen de degradering van de architect tot geveltekenaar door de bouwmaatschappijen; en in de jaren veertig toen hij afstand deed van het Nieuwe Bouwen dat steeds minder inventiviteit vroeg van de architect. Tijdens zijn studie beoordeelde Boeken de architect Cuypers, voor wie hij in 1913 aan diens Effectenbeurs werkte, en Berlage, al naar deze dubbelzinnige maatstaaf. 'Voorwaar Joseph Cuypers is artist, fijn en vindingrijk artist, maar een die zich wanhopig verward heeft in de veelheid der moderne technieken.' (Dagboek april 1913) Een jaar later sprak Boeken zowel van Berlages kunstenaarschap, als van de 'elementairheid van Berlages werk'. 'In de komende eeuwen zal wel blijken dat Berlage's architectuur werkelijk kunst is, en dat Berlage zelf een werkelijk kunstenaar is.'(Dagboek juli 1914) In 1938 was Boeken nog steeds bewonderaar van Berlage en noemde hij in een artikel in de Elsevier diens Beurs ??n der grootste monumenten der Europese architectuur omdat het enerzijds baanbrekend was en anderzijds veel middeleeuwse elementen bevatte.12 In 1951 roemde Boeken 'de technische en sociale hervormer' Berlage om zijn 'constructieve eerlijkheid'. 13 In enkele bijdragen in het Bouwkundig Weekblad uitte Boeken in 1922 en 1924 zijn bewondering voor de architect Dudok. Een voorbeeld is zijn bespreking van Huize Sevensteyn te Den Haag waarin hij het woonhuis beschouwde als een plastiek van massa's, vlakken en lijnen die in de ruimte is geplaatst. Boeken was vooral onder de indruk van de georganiseerde eenheid die de massa-elementen vormden terwijl precies werd voldaan aan de praktische eisen die aan het woonhuis en de verschillende ruimtes werden gesteld.14 In Dessau, bij de opening van het Bauhaus in 1926, ontmoette hij geestverwanten, zoals Gropius. Deze streefden evenals hij de oplossing na van het kunstenaarschap in de ingenieursgeest en de zuivere architectuur. Boeken bewonderde het minimale gebruik van materiaal en de lichtheid van de constructie van het gebouw waar in de lessen beoogd werd het praktisch uitvoeren van artistieke, technische en organisatorische inzichten te toetsen. Vanaf dat moment had Boeken een naam gevonden bij de idealen die hij had: Het Nieuwe Bouwen. Boeken sloot zich in 1928 in een boekbespreking in Het Bouwkundig Weekblad van diens boek Bauen in Frankreich, Bauen in Eisen, Bauen in Eisenbeton aan bij S. Giedion, de eerste historicus van het Nieuwe Bouwen, wat betreft de oorsprong van het Nieuwe Bouwen. Deze beweging was niet, zoals velen dachten, ontstaan met Morris, Ruskin, Viollet le Duc en wat Nederland betreft met Cuypers en Berlage. Boeken en Giedion legden de wortels in 1830, het begin van de industrialisering. Hieruit wordt duidelijk dat zij de beweging niet enkel als een architectuur-historisch fenomeen zagen, maar als een historisch-maatschappelijke ontwikkeling: 'Voor allen die in die 'internationale architectuur' slechts een nieuwe mode van de 'moderne' architectuur zien en nog in het geheel geen oog hebben voor de grote wijzigingen van het beeld der menschenwereld, die zich rondom ons voltrekken, kan dit boek iets van de zoo vaak geheel onbegrepen gedachtenwereld der jongere bouwers duidelijk maken (...).'15 Tevens herschreven zij, door de nadruk te leggen op de onbekend gebleven industri?le bouwers in plaats van de neo-gothische en neo-Renaissance bouwers, de geijkte geschiedenis van de negentiende eeuw. In een andere boekbespreking van drie boeken over het Nieuwe Bouwen in verschillende landen in 1930 verklaarde Boeken dat het Nieuwe Bouwen niet overal noodzakelijkerwijze de zelfde vorm diende te hebben. Aangezien het Russische Nieuwe Bouwen andere maatschappelijke verhoudingen en omstandigheden kende kwamen de Russische architecten ook voor andere opgaven te staan, waarvoor andere oplossingen gezocht moesten worden.16 Het Nieuwe Bouwen betekende voor Boeken een nieuwe, rationele, maatschappijbewuste houding van de architect ten aanzien van de bouwopgave. De maatschappelijke betekenis van het werk van de architect legde een zware verantwoordelijkheid op hen. Door in internationaal verband studies te verrichten op het gebied van de groei van de stad, de sociale woningbouw, licht en hygi?ne zou men deze verantwoordelijkheid kunnen delen. Men zou kennis kunnen uitwisselen en algemene richtlijnen kunnen opstellen. Bij deze studies moest men uitgaan van de nieuwe wetenschappelijke kennis op het gebied van de techniek en de gezondheid, en niet van de maatstaven van vroeger tijden.17 Evenals de andere architecten van Het Nieuwe Bouwen streefde Boeken een architectuur van licht, lucht en ruimte na. Hij sloot zich aan bij de CIAM congressen (Congr?s Internationaux d'Architecture Moderne) en nam zitting in de Zonnecommissie die onderzoek deed naar de al of niet aanwezige behoeften aan meer lucht en zonlicht in woning- en stedenbouw. Ook verdiepte hij zich in verschillende bebouwingsvormen, zoals daktuinen, strokenbouw en hoogbouw, die zoveel mogelijk zonlicht toelieten. Boeken bleef niet lang een Nieuwe Bouwen architect in hart en nieren. Al snel wierp hij zich samen met wat jongere collega's op om te voorkomen dat door de eenzijdige nadruk die gelegd werd op 'de architect als sociaal werker', 'ingenieur', 'technisch en wetenschappelijk werker op bijna alle gebieden die men zich bedenken kan' 'de ?ne zijde van hem, die zijn gehele bestaan rechtvaardigt, uit het oog' werd verloren' namelijk de architect als kunstenaar.'18 Zij wilden de ontwikkeling van het gepopulariseerde Nieuwe Bouwen tot de dogmatische, starre Nieuwe Zakelijkheid tegengaan. Boeken betreurde deze zogenaamde verburgerlijking van de Avant Garde idealen. Zijn kritiek was dat de architecten van het Nieuwe Bouwen gekenmerkt werden door hunbewuste, alerte houding, en niet door de vormen van hun architectuur die het resultaat waren van deze houding. Men nam massaal het vocabulaire van het Nieuwe Bouwen over maar ontdeed dit van zijn ideologie. Samen met deze jonge collega's vormde Boeken de architectengroep Groep 32. Le Corbusier, die Boeken persoonlijk kende, diende hen tot voorbeeld omdat deze zowel functioneel als vormgevend bouwde, 'de opgave ruimtelijk en plastisch' interpreteerde 'met een dichterlijkheid' maar ook gebouwd 'zooals het voor den mensch in de hedendaagsche maatschappij moet en zooals de mensch in de hedendaagsche maatschappij bouwen kan'.19 Vele elementen uit de architectuur van Le Corbusier, zoals de vouwwanden, de gebogen muren en de vooruitgeschoven bouwvolumes op pilotis, keerden steeds weer terug in hun ontwerpen.20 Na de oorlog uitte Boeken in zijn dagboek de kritiek op het Nieuwe Bouwen dat het rationalisme en doelmatigheid liet domineren over andere aspecten van het architectenwerk. '(...) maar terug naar het armzalige 'Nieuwe Bouwen' dat nooit!!!' (Dagboek 8 april 1948) Dit pure rationalisme minimaliseerde het architectenwerk tot het oplossen van problemen en dit leidde tot domme productie. In 1947 schreef hij in zijn dagboek dat ventilatie en lichttoetreding wel belangrijk en interessant waren om nieuwe wegen te betreden, maar dat dit toch niet het interessantste van het werk van een architect was. In 1946 had hij al geschreven: 'Tegenwoordig gaat het er om om dingen te maken die mooi zijn.' (Dagboek 22 oktober 1946) Boeken zag in de verstarring van de ideologie van Het Nieuwe Bouwen een analogie met de vooruitgangsideologie en het maakbaarheidsideaal van het Nazisme en nam het zichzelf kwalijk dat hij ooit de overtuiging gehad had de wereld te begrijpen en zijn opvattingen over architectuur hierop af te stemmen. 'Eens heb ik gemeend iets van de wereld te begrijpen iets van de wereld te weten. (...) Dat je niets van de wereld- dat is de architectuurwereld- begrepen had, dat is erg, maar dat je meende een heele boel ervan te weten en te begrijpen, dat is nog veel erger: En nu, nu ik twintig jaar ouder ben, zal het wel heel moeilijk zijn nog iets van de architectuurwereld te begrijpen...-. (Dagboek, 16-10-1946) Aan het einde van zijn leven verklaarde Boeken waarom hij het Nieuwe Bouwen in Nederland, de beginselen van architectengroep 'De 8', gesteund had, ondanks dat deze in hun manifest verklaarden 'a-esthetisch' te zijn en meer te werken voor 'een bouw-wetenschap dan voor een bouw-kunst': 'Ik ben nog van mening dat, gegeven de geestelijke situatie in de architectenwereld van toen, en ook van die van de overheidsinstanties, die over het bouwen te zeggen hadden, deze woorden gedachten vertolkten, waaraan men dringend behoefte had.'21 Als tegengewicht tegen de misleidende esthetische woningbouw van de Amsterdamse School-architecten en de geveltekenaars-architectuur van de eigenbouwers was het nodig dat men zich ging herbezinnen op de bouwopgaven van die tijd. Na de oorlog verruilde Boeken het maakbaarheidsideaal en de formules van het Nieuwe Bouwen voor de lekenstatus in het onontgonnen gebied van de vorm. 'Voortaan gaat het bij het werk niet meer om problemen die opgelost moeten worden. Het gaat er om weder architectuur te maken.' (Dagboek, 14-12-1946) Deze omslag kwam bijvoorbeeld tot uitdrukking in de verbouwing en gedeeltelijke nieuwbouw van het kantoorgebouw van de Holima in Amsterdam die Boeken in 1943 overnam van zijn collega D. Brouwer, die door de Duitsers gefusilleerd was. Het plan is overigens nooit uitgevoerd. Uit aantekeningen in zijn dagboek wordt duidelijk dat Boeken besefte dat hij op dat moment, na vanaf zijn studietijd te Delft het functionalisme en de redelijkheid te hebben nagestreefd, een andere weg insloeg, namelijk de weg van de architectuur. Deze weg leidde naar het onontgonnen gebied van de vorm. Boeken had geen methode om dit gebied te ontginnen; 'Je moet architectuur in je vingers hebben.'(Dagboek, 20 januari 1944) Zijn collega, H. Elte, sprak bij het zien van Boekens ontwerp voor het Holimagebouw van twee Boekens die niets met elkaar te maken hadden. Hij beschouwde deze omslag als een gevolg van de vereenzaming tijdens de bezetting. Boeken zou het hier niet mee eens geweest zijn: zijn houding ten aanzien van de architectuur en de architectonische opgave is altijd hetzelfde gebleven. Nog steeds wilde hij goede, zelfbewuste architectuur maken, die beantwoordde aan de wensen en eisen van de moderne mens. Hij streefde nog steeds de 'oplossing van het kunstenaarschap in de ingenieursgeest' na die hij zo herkend had in architecten als W. Gropius, M. Breuer en Moholy Nagy die hij in 1926 aan het begin van zijn loopbaan als zelfstandig architect onmoet had in Dessau bij de opening van het Bauhaus.
Lidmaatschappen van verenigingen
Boeken is bijna geheel zijn leven actief geweest in verenigingen en organisaties. Hij heeft zich over het algemeen altijd enthousiast ingezet voor de architectuur, de architect en het algemeen belang voor zover dit binnen zijn bereik als architect viel. Zijn sterke persoonlijkheid en kritische houding maakten dat zijn verenigingsleven een opeenvolging van toenaderingen en verzet vertoonde. Tijdens zijn studie in Delft was hij lid van enkele clubs zoals de ZHPC, een Blauwe Knopen club, de Praktische Studie, de TST-Club en de GIO.22 In dit verband heeft hij bijeenkomsten georganiseerd in Nederland en in Belgi? en lezingen gehouden. Na zijn afstuderen, toen hij werkzaam was bij Publieke Werken, werd Boeken in 1917 lid van het Amsterdamse architectengenootschap Architectura et Amicitia (A. et A.), waarvan hij lid zou blijven tot 1934.23 In 1921 werd hij lid van de BNA. In beide verenigingen manifesteerde hij zich als vooruitstrevend, modern architect. Evenals Publieke Werken, werd A et A door hem beschouwd als ouderwets en beperkend. Tijdens zijn lidmaatschap ondernam hij verscheidene pogingen dit te veranderen. Dit begon in 1921 tijdens een algemene ledenvergadering die handelde over het karakter van de vereniging. Boeken opperde dat het Genootschap het gemeenschapsgevoel ontbeerde om als goed architectengenootschap te fungeren. Als uitgever van het tijdschrift Architectura deed A et A het volgens hem prima, als Genootschap kon ze maar beter opgeheven worden. Hierop werd niet ingegaan, maar Boeken was begonnen zich te verzetten tegen de gang van zaken en zou hierna niet meer zijn mond houden. In 1925 liet Boeken opnieuw van zich horen. Ditmaal als de schrijver van een artikel in Architectura: 'Architectura erop of eronder'.24 Dit artikel was een persoonlijk manifest voor grondige veranderingen in de organisatie en de geest van A et A. A et A zou weer een bloeiende gemeenschap moeten worden met een gemeenschappelijk ideaal dat diende voort te komen uit de nieuwe geest van de nieuwe tijd. Het Genootschap moest weer bewust en strijdbaar worden om een rol in de nieuwe wereld te kunnen blijven spelen. A et A was met andere woorden ouderwets. 'A et A moet aansluiting zoeken bij nieuwe Europese tendensen in de architectuur en het uiterst gecultiveerd individualisme en een zwaarwichtig, doodgekeken aestheticisme voor eens en altijd loslaten,' schreef Boeken. Het Genootschap diende weer een plaats te worden waar over de relatie tussen maatschappij en bouwkunst van gedachten kon worden gewisseld. In dit manifest zijn de idee?n van Het Nieuwe Bouwen waar Boeken zich later bij zou aansluiten al vervat. Jaren later, in de jaren dertig, greep Boeken in zijn dagboek nogal eens terug op dit manifest dat wat hem betreft nog steeds actueel was. In 1927 was Boeken met C. van Eesteren betrokken bij problemen rond de prijsvraag voor het Volkenbondspaleis, toen zij er bij de jury tevergeefs op aan drongen dat een modern ontwerp tot winnaar werd verkozen. Deze prijsvraag maakte de breuk tussen traditionele esthetisch ingestelde- en moderne functioneel ingestelde architecten, de aanhangers van het Nieuwe Bouwen, in de Nederlandse architectenwereld zichtbaar. Naar aanleiding van dit incident besloten de Nederlandse Nieuwe Bouwers zich te verenigen en een tijdschrift uit te geven. In 1927 werd zodoende de Amsterdamse architectenvereniging 'De 8' opgericht door onder meer B. Merkelbach (1901-1961) en J.H. Groenewegen (1901-1958). Boeken werd lid van 'De 8' in 1928 tegelijk met de architecten J. Duiker (1980-1935) en W.G. Wiebenga (1886-1974), omdat hij naar eigen zeggen nergens anders de thesen van het Nieuwe bouwen ook maar ter discussie kon stellen.25 Tot het Nederlandse Nieuwe Bouwen behoorden onder anderen J.J.P. Oud, L.C.van der Vlugt, J.B. van Loghem, M. Stam, W. van Tijen, J. Duiker, B. Bijvoet, J.B. Wiebenga, G. Rietveld, C. van Eesteren, J.P. Kloos, A. Bodon, A. Boeken, A. Komter en B. Merkelbach. Op internationaal niveau onderhielden de architecten van het Nieuwe Bouwen vanaf 1928 contacten binnen de CIAM-congressen (Congr?s Internationaux d'Architecture Moderne), waar zij jaarlijks confereerden over thema's als 'de woning voor het bestaansminimum', 'de verkaveling van de woonwijk' en 'de functionele stad'. Boeken heeft waarschijnlijk nooit deelgenomen aan deze congressen. Wel onderhield hij contacten met moderne, buitenlandse architecten.26 Zijn dagboeken verhalen van ontmoetingen en correspondenties met bekende architecten als Le Corbusier, J. Neutra en W. Gropius. Van 1930 tot 1935 had hij namens 'De 8' zitting in de Zonnecommissie van de CIAM. Het manifest van 'De 8' was zowel een afwijzing van de 'vormwellust' van de Amsterdamse School als de abstracte esthetiek van De Stijl. 'De 8' 'werkte meer voor een BOUW-WETENSCHAP dan voor een bouw-KUNST', is 'opportunist uit maatschappelijke overwegingen' en vindt 'dat alles moet wijken voor de eischen van de opdracht'. Tijdens zijn lidmaatschap van 'De 8' bleef Boeken gewoon lid van A. et A., waar hij van binnenuit en via publicaties in Het Bouwkundig Weekblad bleef proberen ontvankelijkheid te vinden voor de idee?n van Het Nieuwe Bouwen. Het begin van de jaren '30, een tijd waarin ook de architecten gebukt gingen onder de economische crisis, was een enerverende tijd voor Boeken.27 In 1930/1931 vond er een 'zuiveringsactie' plaats bij 'De 8'. Na twee herstemmingen voor het bestuur, waarbij hij als het ware werd uitgerangeerd door B. Merkelbach, besloot Boeken op te stappen. Hij en enkele jongere medestanders waren van mening dat het Functionalisme door de standaardisatie en mechanisatie en de komst van nieuwe architecten neigde naar massacultuur en verstarring van de doelstellingen. Al langer wond hij zich op over de tweeslachtigheid binnen 'De 8', waar een steeds groter wordende groep architecten zich niet meer met de 'geest' maar alleen nog maar met de 'vorm' bezighield.28 Op 30 Juli 1930 vertrouwde Boeken al het volgende aan zijn dagboek toe: 'Ik sta tusschen twee generaties in. Met de dwaasheden van de 'oude' Amsterdammers heb ik nooit meegedaan. Ik ben zeker de eerste Amsterdammer die zich daartegen publiek heeft verzet, maar met de eenzijdigheden van de aankomende internationale architecten doe ik ook niet mee. Al was ik de eerste wellicht in Amsterdam die de internationale geest ontdekte.' Hierop probeerde hij, samen met zijn jongere, wat meer kunstzinnig ingestelde collega's B.T. Boeyinga, J.B. van Loghem en W. Bruin, A. et A. om te vormen tot bolwerk van hun versie van het Nieuwe Bouwen. Niet alleen probeerden zij het genootschapsleven meer leven in te blazen, ook wilden zij meer aansluiting zoeken bij maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Zo constateerde Boeken in een vergadering in 1931, zoals hij ook al had gedaan in 1921, dat A et A verstikt was geraakt in haar commissiewerk zodat er tien jaar nieuwe ontwikkelingen aan haar voorbij waren gegaan. Ook in 1951, in zijn artikel 'Een halve eeuw bouwen' bleef hij bij deze mening. Ondanks deze hervormingspogingen werd hij in de redactie van het Bouwkundig Weekblad Architectura gekozen en hield hij de lezing: 'De architect en de nieuwe stad' waarmee hij een aantal jonge, kunstgevoelige A. et A.-architecten wist te mobiliseren. In 1932 werd Boeken zelfs in het bestuur van A. et A. gekozen. Pogingen A. et A. te hervormen mislukten echter en dit mondde in 1932 uit in een laatste verzet van de jonge garde tegen het 'doodenhuis', zoals Boeken het Genootschap noemde op de ledenvergadering van 15 April, waar zij tevergeefs probeerden een modern bestuur aan de macht te krijgen. Hierop gaven Boeken en zijn geestverwanten hun hervormingspogingen op en richtten zij hun eigen groep, 'Groep 32', op. De 'Groep 32'-ers bleven wel actief binnen het A. et A. zodat ze hun idee?n en ontwerpen konden verspreiden onder een breder publiek. Boeken is, wellicht om dezelfde reden, in 1932 en 1933 lid geweest van de jury van ontwerpstudie twee en drie welke Genootschap A. et A. organiseerde. De periode 1932-1934 werd overigens gekenmerkt door een leegloop van het A. et A. Wellicht is de economische crisis hier mede oorzaak van geweest, of misschien had Boeken wel gelijk en ontbrak het A et A aan een bloeiend gemeenschapsleven en lagen ze achter op de maatschappelijke ontwikkelingen. In Januari 1932 werd bij Boeken thuis de eerste vergadering van architectengroep 'Groep 32' gehouden.29 Deze groep bestond uit Boeken, W. La Croix, H. Elte,A. Elzas, A. Komter, K. Limperg, H. Mastenbroek, S.D. Neter, T. Wagenaar, P. Worm, A. Staal, K.L. Sijmons en P. Zanstra. Over hen vermeldde Boeken het volgende in zijn dagboek: 'Eigenlijk was geen van hen nog architect maar ik had toch wel direct in de gaten dat allen (...) jongens waren met begaafdheid, 't zij met een zuiver gevoel en overlopend talent, 't zij met een spraak van het genie.'30 Het eerste wat ze ondernamen was het opstellen van een beginselverklaring in een speciaal architectuurnummer van De Jonge Gids.31 Deze beginselverklaring was bedoeld voor intern gebruik en n?et als manifest. Boeken voerde de redactie en gaf de volgende omschrijving van de groep: 'Het is een vrije groep van in het algemeen jongere architecten die zich in het begin van het jaar gevormd heeft uit de verspreide krachten, die ?f niet bij de bestaande architectenverenigingen waren aangesloten, ?f bij de tegenwoordige samenstelling geen mogelijkheid zagen daarin ingang te doen vinden. Haar doel is zooveel mogelijk die jongere architecten bijeen te brengen die de architectuur niet zien als een louter aesthetische opgave maar als een belangrijke, vitale factor in het groote, maatschappelijke en culturele ontwikkelingsproces. De groep streeft ernaar op te gaan in die architectenvereeniging waarin haar opvattingen het meest tot hun recht kunnen komen; de tijd van leuzen en manifesten is voorbij.' In 1934 fuseerde 'Groep 32' met 'De 8'. Boeken zegde zijn lidmaatschap van A et A op en richtte zich volledig op de verspreiding van Het Nieuwe Bouwen in Nederland. Vanaf deze tijd was Boeken meerdere malen lid van de, eerder door hem afgekeurde, Amsterdamse schoonheidscommissies 'Oude Stad' en 'Nieuwe Stad'. 'Groep 32' was ,waarschijnlijk omdat 'De 8' niet over genoeg bekwame schrijvers beschikte, nu ook officieel uitgever geworden van De 8 en opbouw, het enige blad dat werd uitgegeven door de Nederlandse afdelingen van het Nieuwe Bouwen. De uitgave van het tijdschrift De 8 en Opbouw ging echter steeds moeizamer. De fusie werd geen succes. Eerder veroorzaakte het een tweedeling in de groep van Nederlandse architecten van het Nieuwe Bouwen. Enerzijds was er het kamp van de starprincipi?len, de aanhangers van het utilitaristische positivisme, waartoe de meeste leden van 'De 8' en enkele oudleden van 'Groep 32' zijn te rekenen, anderzijds waren er de meer esthetisch ingestelde begaafde, vooruitstrevende oudleden van 'Groep 32', die zich meer 'Groep 32'-lid bleven voelen dan 'De 8'-lid, en het waagden kritiek te leveren op uitingen van het Nieuwe Bouwen. Langzaam werd de breuk tussen de verschillende opvattingen van het Nieuwe Bouwen die de leden van 'De 8' en 'Groep 32' erop na hielden duidelijker. 'Groep 32' verzette zich tegen de rationalisering en politisering van de architectuur, waartoe de ide?en van 'De 8' volgens hen leidden. Een voorbeeld hiervan waren de politieke, linkse ide?en van Van Loghem. De voormalige 'Groep 32' leden wilden geen vaag humanistisch ideaal, maar juist de vorm als uitgangspunt. Hierin beriepen ze zich op hun voorganger Le Corbusier. Niet meer de mate waarin de vorm van een rationele opvatting van de opgave getuigde, maar in hoeverre ontwerpen zich konden meten met de beste voorbeelden uit de geschiedenis van de architectuur, stond voor hen voorop. Zij wilden problemen oplossen in plaats van ze te formuleren. Boeken opperde dat het formuleren van problemen wellicht onmogelijk was en misschien slechts mogelijk in het werk zelf. De tijd van de manifesten was voor hem voorbij, het was tijd voor daden. Bovendien diende niet vergeten te worden wat de behoeften van het publiek waren. Dit alles resulteerde in de definitieve breuk in 1938, toen de tolerante houding van Boeken werd overschaduwd door de principi?le zuiverende houding van M. Stam. In een op de bijeenkomst van zestien November 1938 ingekomen verklaring van onder anderen M. Stam, maakte deze het onderscheid tussen twee stromingen in de ontwikkeling der architectuur. De ene stroming zou problemen negeren en ontvluchten in een esthetische benadering van de opgave van de architectuur, terwijl de andere stroming, waaronder hij zichzelf en zijn geestverwanten rekende, zich terdege bewust was van de problemen van de opgave van de architectuur en probeerde deze het hoofd te bieden, waarbij de mens tot uitgangspunt diende. Duidelijk was dat met de eerste stroming 'Groep 32' werd bedoeld. Boeken, A. Komter, C.P. Nuyten, A. Staal, S. van Woerden, P. Zanstra, J.H.L. Giesen en K.L. Sijmons voelden zich beledigd en miskend en traden uit 'De 8'. De Tweede Wereldoorlog plaatste de gehele architectuur en dit debat tussen de functionalistische en de meer esthetische Nieuwe Bouwers als het ware in de ijskast. Tijdens de bezetting kwam zelfs een zekere toenadering tussen de uiteenlopende idee?n van zowel de traditionele als de moderne architecten tot stand. Een grote bijdrage hiertoe werd geleverd door de 'Doornse Leergangen' waar jaarlijks de Nederlandse architecten zich collectief probeerden voor te bereiden op de wederopbouw. Na de oorlog, in 1946, werd Boeken lid van de Vereniging van Delftsche Ingenieurs Afdeling Bouwkundig Ingenieurs. Van deze vereniging is hij tot zijn dood lid geweest.32 Verder uitte hij zijn betrokkenheid bij de architectuur door zitting te nemen in de schoonheidscommissie en de Commissies Oude- en Nieuwe stad, waarin hij nieuwe bouwwerken keurde.
Redacties
Boeken heeft een, voor een architect, groot schrijversoeuvre nagelaten, varierend van artikelen in kranten en verenigingsbladen, lezingen en pamfletten, tot boeken en architectonische dagboeken. Evenals zijn gebouwde oeuvre, getuigt het schrijversoeuvre van Boeken van e
|