Essay:
|
F.A. Warners (1888-1952) Deze Bonasuitgave is een bewerking van de afstudeerscriptie van Annet Pasveer en haar artikelen 'Bouwmeester F.A. Warners (1888-1952). De pionier van het etagehuis' en 'Van het meubel en de flat'.1 De scriptie en de artikelen geven een overzicht van het leven en werk ... meer
F.A. Warners (1888-1952)
Deze Bonasuitgave is een bewerking van de afstudeerscriptie van Annet Pasveer en haar artikelen 'Bouwmeester F.A. Warners (1888-1952). De pionier van het etagehuis' en 'Van het meubel en de flat'.1 De scriptie en de artikelen geven een overzicht van het leven en werk van de Amsterdamse architect Philip Anne Warners. De scriptie bevat een uitgebreide werkenlijst, die is samengesteld op basis van het archief van Warners, archieven van de Schoonheidscommissie en Bouwen en Wonen van Stadsdeel Oud Zuid, beide te Amsterdam, en diverse publicaties. De werkenlijst, die de basis van deze uitgave vormt, is waar nodig aangepast en aangevuld. Projecten van zijn zoon Allert Warners, die vaak wel op naam van het bureau F.A. Warners en A. Warners staan zoals een ontwerp voor woonhuizen aan zee uit 1952, zijn in deze publicatie niet opgenomen. Informatie over de opleiding van Warners en zijn eerste werken, die hij voornamelijk in Roemeni? bouwde, werd gehaald uit de liefdesbrieven die hij vanuit Roemeni? en Engeland aan zijn aanstaande echtgenote in Nederland schreef. Daarnaast was de familie zelf, met name Warners' jongste zoon Erik, een goede aanvullende bron van informatie. De vele gesprekken van Annet Pasveer met laatstgenoemde leidden in de zomer van 1997 tot het initiatief om in de raadszaal van Stadsdeel Oud Zuid de tentoonstelling 'F.A. Warners (1888-1952). Architect in Amsterdam-Zuid' te organiseren. De belangstelling voor Warners was daarmee gewekt. Er verschenen werken van zijn hand op de tentoonstelling 'De luxe stad' in de ARCAM-galerie (december 1998-januari 1999) en er was een bescheiden bijdrage van Warners te zien op de tentoonstelling over de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright in de Beurs van Berlage in 1999, beide te Amsterdam.
Inleiding
Het oeuvre van Warners laat een diversiteit aan gebouwtypen en stijlen zien, be?nvloed door de heersende modes en de wensen van de opdrachtgevers die bij Warners vaak een grote invloed konden doen gelden. Zijn gebouwen zijn rustig en klassiek van compositie, voornaam van verhouding en kleur. Niet te frivool, wel vernieuwend en altijd van een degelijke constructie en duurzame materialen. Warners is vooral de geschiedenis ingegaan als bouwer van het zogenaamde 'etagehuis' en pleitbezorger van hoogbouw. De Amsterdamse bouwverordening heeft echter verhinderd dat Warners, met uitzondering van enkele kantoorgebouwen, echt de hoogte in heeft kunnen gaan. Dit neemt niet weg dat Warners toch enkele interessante bouwwerken in Amsterdam heeft weten te realiseren. Zijn gebouwen worden gekenmerkt door een grote mate van comfort. Het zijn solide, degelijke gebouwen, weinig onderhoudsgevoelig en, door de praktische indeling, zeer gebruiksvriendelijk. In al zijn bouwwerken is een stelling die Warners in 1935 innam terug te vinden: 'Kort samengevat is de taak van den architect de bouwkunst ondergeschikt te stellen aan den aard van den opdracht. Hij zal er naar moeten streven de bouwkunst te dienen door zijn persoonlijke hobby ter zijde te stellen. Hij kan er voor zorgen door zuiverheid van verhouding, materiaal en kleur naast het rationeele ook het romantische te bereiken'2. 'Als ontwerper van flatgebouwen heeft de heer Warners zich in Nederland een zekeren naam weten te verwerven en niet ten onrechte. De heer Warners is n.l. niet alleen op aesthetisch gebied buitengewoon begaafd, wat op zichzelf reeds in staat is, iemand tot onze vooraanstaande architecten te doen rekenen, hij is ook een technisch zeer bekwaam constructeur en tevens geheel op de hoogte van de economische eischen, welke in onzen tijd aan een bouwwerk gesteld dienen te worden. Doch niet alleen als ontwerper van flatgebouwen, ook als de schepper van villa's, kantoorgebouwen en andere bouwwerken is arch. Warners te rekenen tot ??n van die architecten, welke de Nederlandsche Bouwkunst een eereplaats doen innemen in de hedendaagsche cultuur'.3
De eerste jaren
Philip Anne Warners werd op 21 november 1888 te Amsterdam geboren. Hij was het derde kind van Philip Andries Warners en Johanna Magdalena Gerarda Koster.4 Het gezin woonde aan de Overtoom waar Warners Sr. een aannemingsbedrijf had. Als aannemer kreeg hij vanaf omstreeks 1890 een aantal grote opdrachten in Amsterdam, onder andere van de architectenfamilie Van Gendt. Hij was betrokken bij de bouw van het Scheepvaarthuis in 1912-1916, naar ontwerp van de architect J.M. van der Mey (1878-1949) en de gebroeders J.G. en A.D.N. van Gendt (1866-1925 en 1870-1932) en het Koninklijke Hollandsche Lloyd's Hotel aan de Oostelijke Handelskade. Nadat Philip Warners Jr. in Hilversum de Hogere Burger School (H.B.S.) had doorlopen, volgde hij van 1904 tot 1908 lessen op de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand in Amsterdam. Tijdens en na zijn opleiding was hij als leerling korte tijd werkzaam op de architectenbureaus van J.W.F. Hartkamp Jr.(1907), B.J. Ou?ndag (1909) en de gebroeders Van Gendt. Zeer waarschijnlijk werkte hij in die periode eveneens aan projecten van de architecten Van Rossem & Vuyck (1908). Over zijn tijd bij Hartkamp was hij niet te spreken en na vier maanden wilde hij weg: '(...) daar ik het haast niet meer bij Hartkamp uit kan houden als je bedenkt dat ik zoo lang ik hier nu ben nog niets anders gedaan heb dan pakhuizen en fabrieken tekenen. Nu ik vind dat een vreeselijk droog werk hoor want een mooie lijn of oplossing zie je hier nooit maken.'5
Naar het buitenland
In het najaar van 1909 vertrok Warners voor een jaar naar Engeland om in Londen een opleiding aan de Architectural Association te volgen. Hier maakte hij kennis met de Arts-en-Craftsbeweging en het werk van de architect C.F.A. Voysey (1857-1941), de eerste 'mansion flats' van R.N. Shaw (1831-1912) en de tuinstadgedachte zoals toegepast bij Hampstead Garden Suburb, waarvan de bouw juist gestalte kreeg. Hij was erg gecharmeerd van de Engelse cottages die hij in Hampstead zag en schreef erover: 'schitterende Engelsche huisjes gezien waarvan ik naar ik hoop veel plezier zal hebben bij het ontwerpen van eventueel later te maken landhuizen of zooiets.'6 Na deze ervaring reisde hij in het najaar van 1910 op verzoek van zijn oom Jan Koster naar Roemeni?. Koster, directeur van de Hollandsche Petroleum Maatschappij 'De Orion', had in de omgeving van Ploesti, circa zestig kilometer ten noorden van Boekarest, velden verkregen om naar olie te boren. Hij gaf zijn 22-jarige neef opdracht om een petroleumraffinaderij met ketelhuis, machinehuis, rectificatiegebouw en laboratorium te ontwerpen. Behalve deze industri?le gebouwen ontwierp Warners op het terrein van de raffinaderij zijn eerste uitgevoerde woonhuizen: een directeurswoning voor zijn oom en een aantal beambtenwoningen. Deze beambtenwoningen waren ontworpen in vier blokken van twee- en drie-onder-??n-kapwoningen. Het waren eenvoudige, landelijke woningen, witgepleisterd en met hoge leien daken. Ondanks hun gevarieerde vormentaal, waren ze zeer sober in vergelijking met de villa's en landhuizen die Warners een jaar later in en om Boekarest voor particuliere opdrachtgevers bouwde. Dit waren grote, hoog opgetrokken symmetrische huizen met een nadrukkelijke entreepartij in het middendeel, geflankeerd door twee hoekpaviljoens. Ze werden witgepleisterd en versierd met een mengeling van stijlelementen, waarbij Warners gebruik maakte van lokale, florale en moorse decoratiemotieven. In de Tweede Wereldoorlog werd het meeste van Warners werk in Roemeni? verwoest. De waardering die Warners voor deze huizen van (invloedrijke) Roemenen kreeg, was groot, zo blijkt uit ??n van de vele brieven die hij tijdens zijn verblijf in Roemeni? schreef aan zijn verloofde Hennie (Hendrika) de Lange (1889-1972), een dochter van de Amsterdamse uitgever Allert de Lange. Het frustreerde hem echter mateloos dat hij voor 350 Lei per maand werkte, 'terwijl de maatschappij voor iemand anders 2000 Lei zou moeten betalen'. Daarnaast had hij het ook niet erg naar zijn zin in Roemeni?; 'Nu ben ik zelfstandig en heb veel personeel onder mij. Ik ben nu een zakelijk Architect, meer dan meenigeen die in Holland zich zoo noemt. Het is jammer dat ik niet in Holland zit maar in dit Apenland, maar misschien heeft het later toch nog belangrijke invloed op mij.' Roemeni? was een leerschool en hij deed het werk 'in de hoop hier later de vruchten van te kunnen plukken en meer geld te kunnen verdienen'.7 In dezelfde periode verbleef hij kortstondig in Berlijn om tekenmaterialen voor zijn werk in Roemeni? te kopen. Berlijn had hij vaker kort gezien als tussenstop op zijn reis naar Roemeni?. Ongetwijfeld zal hij aandacht voor de plaatselijke architectuur gehad hebben. Warners had, zo blijkt ook uit zijn latere werk, altijd een grote belangstelling voor verschillende manieren van bouwen en de verschillende nationale bouwstijlen. Andere architecten inspireerden hem te experimenteren met nieuwe typologie?n en vormen. Toen hij in de winter van 1910-1911 voor twee maanden naar Nederland kwam wilde hij dan ook vooral gebouwen bekijken. Hij schreef zijn verloofde dat zijn 'reis naar Holland tevens een studiereis is en ik bij Menno [Jaarsma] op den fabriek8 zoowel als bij verschillende villa's een kijkje wil gaan nemen en dan zal het mij zeer aangenaam zijn wanneer Menno mij bij eenige kennissen die goed ingerichte villa's bewonen wil introduceeren. (...) Ook moet ik zien zooveel mogelijk kantoorgebouwen te bekijken want zonder eens hier en daar rondgezien te hebben is het bijna onmogelijk iets goed te bouwen. Juist mijn woonhuizen worden zoo aardig omdat ik mij vroeger op dat soort werk heb toegelegd.' 9 In 1912 bezocht Warners Itali?, Griekenland en Turkije om de klassieke architectuur te bestuderen. In hetzelfde jaar maakte hij een rondreis langs enkele Europese hoofdsteden waarbij zijn aandacht vooral uitging naar een destijds in Nederland nog nauwelijks bekend gebouwtype: het flatgebouw. Hij kwam op deze reis weer in Londen en verhaalde zijn verloofde enthousiast over zijn bezoeken aan het British Museum en in het bijzonder over de middagen die hij doorbracht op de Griekse en Egyptische afdelingen.
Terug in Nederland
Eenmaal terug in Nederland trouwde Warners in 1913 met Hennie de Lange, met wie hij drie kinderen zou krijgen: Allert (1914-1981), Henk (1918) en Erik (1923). Warners, zich vanaf 1913 F.A. Warners schrijvend om verwarring met zijn vader te voorkomen, vestigde zich als zelfstandig architect aan de Okeghemstraat 13 in Amsterdam. Zijn eerste bouwopdrachten kwamen van familieleden en betroffen huizen in Heerlen, Hilversum en Delden, alle gebouwd in 1913. Het eerste was een landhuis voor zijn oom Jan Koster, die zich na zijn Roemeni?avontuur weer in Heerlen vestigde om daar zijn directeurschap van de Nederlandsche Mij. t/v Mijnbouw voort te zetten. In deze hoedanigheid gaf hij Warners tevens de opdracht om een blok arbeiderswoningen te ontwerpen, dat echter niet werd uitgevoerd. Het landhuis voor Koster leek in vorm en indeling veel op zijn villa in Ploesti: wederom een klassieke compositie van twee vooruitspringende hoekpaviljoens en een prominente entree in het terug liggende middendeel, maar nu uitgevoerd in rode baksteen. Het huis leek nog meer monumentaal dan zijn Roemeense voorganger door de bouw op een talud, zodat het huis boven de tuin oprees. Opvallend was de toepassing van hoeklisenen. In zijn eerste ontwerpen keerde deze versiering regelmatig terug, evenals de 'bay-windows', de ronde erkers, die hij waarschijnlijk uit Engeland overgenomen had. De villa in Hilversum was voor zijn al eerder genoemde oom Menno Jaarsma, voor wie hij later verscheidene opdrachten zou uitvoeren. Deze villa en die in Delden waren bescheidener van schaal en hadden een moderne vrije indeling op een vierkante plattegrondvorm. Warners maakte hier, zoals hij in bijna heel zijn latere werk zou doen, nadrukkelijk gebruik van baksteen, in bijvoorbeeld siermetselwerk en balkons. Hij bereikte veel effect door de toepassing van de Utrechtse handvormsteen, een opvallend warmoranje gekleurde baksteen, die hij in 1912 ontdekt had bij de steenfabriek in Hilversum: 'Ik ben zeer goed geslaagd met de Utrechtsche handvormsteen en ik ben er erg blij mee want ik heb nu een prachtig steentje'.10 Het eerste ontwerp van Warners in Amsterdam betrof een dubbel woonhuis aan de Prins Hendriklaan in het zogeheten 'Willemspark' in 1913. Het huis, gelijkend op zijn eerdere werk, werd gebouwd in opdracht van de gebroeders B.H. en H. Koolhaas, twee aannemers die het verhuurden voor een fiks bedrag. Het huren van een flink herenhuis, vaak van 1 mei tot 1 mei, het traditionele begin van het huurjaar, kostte buiten de stad gewoonlijk tussen de vierhonderd en negenhonderd gulden per jaar. In de stad lagen de fors prijzen hoger, zeker in Amsterdam.11 De huurprijzen aan de Prins Hendriklaan bedroegen in 1914 ?1.250,- per jaar.12 Daarvoor kreeg de huurder een huis in een buurt met 'standing' dat zeven kamers, twee dienstbodekamers, een badkamer, een keuken en een kelder had. Eveneens in 1913 begon Warners te experimenteren met nieuwe gebouwtypen. Na alleen nog vrijstaande of gedeeltelijk vrijstaande huizen gebouwd te hebben, kreeg hij de opdracht van J. Puister om op de hoek van de Spiegelgracht en de Eerste Weteringdwarsstraat in Amsterdam een winkelwoonhuis te bouwen.13 Na sloop van een bestaand pand, ontwierp Warners een gebouw dat ver boven de belendende panden uitstak en zo een duidelijke markering van de straathoek was. Het pand kende geen duidelijke voor- en zijgevel, maar 'liep de hoek om', wat geaccentueerd werd door de doorlopende erker. De begane grond was in gebruik als kunsthandel en had een ingang aan de representatieve Spiegelgracht. De woning en de opslagruimten erboven hadden hun ingang aan de rustiger Weteringdwarsstraat. De gevels waren versierd met natuurstenen blokjes boven de kozijnen en twee oeil-de-boeufs, die waarschijnlijk van het gesloopte pand afkomstig waren. Warners liet zich bij dit pand inspireren door wat hij in Engeland had gezien. De muurpartijen die hij in een bijna decoratieve vorm liet buigen, geaccentueerd door de kordonlijsten, en de verspringende dakpartijen aan de gevels toonden een vrijheid in compositie die vooruit liep op de Amsterdamse Schoolstijl zoals hij die in latere jaren zou toepassen.
De Amsterdamse School en Wright
In 1915 raakte Warners bevriend met ??n van de voormannen en pleitbezorgers van de Amsterdamse Schoolstijl14, de architect P.L. Kramer (1881-1961). Warners had Kramer leren kennen bij het Amsterdamse Genootschap Architectura et Amicitia.15 De invloed van Kramer was korte tijd aanzienlijk, getuige enkele van zijn ontwerpen tussen 1916 en 1918. In deze tijd ontwierp Warners een aantal bouwwerken waar hij de expressieve vormentaal van de Amsterdamse School ten volle benutte: de watertoren te Noordwijk in 1916, een niet uitgevoerd ontwerp voor 'Huize Zuidwijck' aan de De Lairessestraat in Amsterdam in 1917 en een blok van vijf woningen aan de Emmastraat in Amsterdam uit 1918. Later werk droeg nog wel kenmerken van de Amsterdamse School in zich, maar vaak in versoberde vorm.16 Behalve met Kramer, sloot Warners vriendschap met de architect H.Th. Wijdeveld (1885-1986) die hij eveneens via het Genootschap Architectura et Amicitia kende17. Raakte hij door Kramer be?nvloed door de vormgeving van de Amsterdamse School, Wijdeveld bracht hem in contact met het werk van de Amerikaanse architect F.L. Wright (1867-1959). Wijdeveld was lyrisch over diens ontwerpen en wijdde in 1921 als hoofdredacteur van het blad Wendingen een aflevering aan Wright. In 1925 en 1926 verschenen nog eens zeven opeenvolgende nummers over Wrights werk, die naderhand in boekvorm op de markt werden gebracht, eveneens op Wijdevelds initiatief.18 Ook via een andere weg kwam Warners in aanraking met het werk van Wright. In 1920 gaf een Brabantse stoffenfabrikant hem opdracht tot de bouw van een landhuis ? la het 'Robie House' van Wright. Het was het begin van een serie gebouwen waar Warners' interesse voor het werk van Wright aanwijsbaar is: lage bouwmassa's, brede vensterpartijen, balustrades, pergola's en bloembakken. Het zijn elementen die in een landelijke omgeving goed werken. Warners paste ze ook toe bij stadswoningen en slaagde daar wonderwel in. In Amsterdam ontwierp hij eveneens in 1920 een blok van drie woningen aan de Reijnier Vinkeleskade en in 1922 een woning met atelier in 's-Gravenhage, beide in de stijl van Wright, maar niet uitgevoerd. Wel bouwde hij in Amsterdam in 1924 het opvallende blok 'dambord'-huizen aan de Hacquartstraat en in 1926 de villa's aan de J.J. Viottastraat.
Het etagehuis
Reeds vanaf het allereerste begin van zijn loopbaan was Warners bijzonder ge?nteresseerd in 'de flat' of 'het etagehuis' zoals hij het zelf noemde. Zijn eerste flatopdracht was in 1913 'Huize Loma' aan de De Lairessestraat in Amsterdam voor rekening van C.W.D. K?nig; een opdracht die Warners mede dankzij zijn schoonvader Allert de Lange verkreeg. De introductie van het appartementengebouw in Nederland had, in vergelijking met het buitenland, lang op zich laten wachten. In andere steden van Europa bestond inmiddels een bouwtraditie van eeuwen van dit type, met name in Parijs en Wenen, waar men sinds de zeventiende eeuw appartementengebouwen bouwde, de zogenaamde 'maisons ? loyer' of 'Mietsh?user'. Deze gebouwen herbergden een aantal, veelal gelijkvloerse huurwoningen, die van meet af aan bedoeld waren voor bewoning door meerdere gezinnen. Aan het eind van de achttiende eeuw had het appartementengebouw met zijn brede, rijk uitgevoerde gevel een grote opmars gemaakt en werd op grote schaal in Parijs, Wenen en later ook in Berlijn gebouwd. Hoewel de geluidsoverlast in de woningen over het algemeen groot was, boden ze door een gemeenschappelijk gebruik van voorzieningen grote voordelen. Er was in de loop van de negentiende eeuw centrale verwarming en stromend water, en later, in de twintigste eeuw, ook telefoon, elektriciteit en een lift. Voor een afzonderlijk huis was het doorgaans veel te kostbaar deze voorzieningen aan te laten leggen. Een appartement bood daardoor meer luxe en comfort dan het gemiddelde individuele huis. Naast een comfortabeler woonwijze, had het appartementengebouw door de brede voorgevel een representatief aanzien. Ondanks alle vooroordelen begon halverwege de negentiende eeuw ook in Engeland de belangstelling te groeien voor het fenomeen 'flat'. Vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw werden in grote delen van Londen luxe 'Mansions' gebouwd.19 Ze werden in de regel bewoond door welgestelden, die zo altijd over een onderkomen in de stad beschikten. Evenals in Engeland werd, in het laatste kwart van de negentiende eeuw, deze moderne woonvorm ook in Amerika op grote schaal toegepast. De Amerikanen weken bij de bouw van hun flats, zowel in verschijningsvorm als in indeling, sterk af van de Europeanen. In steden als Chicago en New York verrees in de jaren tachtig van de negentiende eeuw 'de meest Amerikaanse schepping van Amerika': de ' 'skyscraper'.20 De wolkenkrabber kon door de uitvinding van de veilige personenlift in 1853 en door de toepassing van het staalskelet vanaf 1880 flink hoog worden.21 In tegenstelling tot de Europese flat, kenmerkte de Amerikaanse flat zich door een hoge mate van efficiency. Deze efficiency was het logische gevolg van het grote gebrek aan personeel voor de huisvrouw. De noodzaak tot een arbeidsbesparende indeling was in Amerika veel groter dan in Europa, waar een ruim aanbod van goedkope arbeidskrachten was. De Amerikaanse flats, de meest luxueuze werden ook wel woonhotels genoemd, beschikten over moderne voorzieningen als centrale verwarming, een centrale keuken en wasserij en een portier bij de voordeur. Deze comfortabele, gelijkvloerse manier van wonen was net als in Londen slechts weggelegd voor de beter gesitueerden. De flat was in Nederland begin twintigste eeuw een nieuw fenomeen waarvoor de belangstelling van architecten aanzienlijk was, maar waarmee nog geen enkel resultaat geboekt was. Voorstanders zagen er grote voordelen in: veel lucht, licht en ruimte in de woningen en daarbuiten omgeven door groen. Bovendien was de flat arbeidsbesparend, wat grote voordelen bood in een tijd waar een groot gebrek aan huishoudelijk personeel heerste. De flat onderscheidde zich van de gangbare bouwwijze van boven- en benedenhuis door in een gebouw een aantal ruime gelijkvloerse woningen rondom een lift en trappenhuis te groeperen. Dit ideaal was in de eerste twee decennia van deze eeuw nog hoog gegrepen. Hoogbouw in de woningsector was moeilijk van de grond te krijgen door de diverse beperkingen die de bouwverordeningen oplegden. In het bijzonder in Amsterdam, omdat hier niet hoger dan vier woonlagen gebouwd mocht worden. Van gemeentewege was er derhalve een ontmoedigingsbeleid waarop in latere jaren alleen in zeer speciale gevallen een uitzondering gemaakt werd. Hoogbouwinitiatieven verlieten daardoor nauwelijks de tekentafel, meestal slechts om gepubliceerd te worden in vaktijdschriften. Wat bovendien een rol speelde was dat ook het publiek geen voorstander van hoogbouw was. Het deed veel mensen denken aan de huurkazernes, krotbebouwing en andere woonvormen waar veel te veel mensen in veel te kleine woningen op elkaar gepakt zaten. De vooroordelen waren groot. Doorslaggevend hierin was het van oudsher Hollandse ideaal van een vrij huis met een eigen stukje grond. Alles bij elkaar een lastige voedingsbodem om flatgebouwen op neer te zetten. Warners bouwde met Huize Loma het eerste flatgebouw in Nederland naar voorbeelden die hij in Engeland en tijdens zijn reis langs diverse Europese hoofdsteden had gezien. Als flatgebouw viel Huize Loma in het straatbeeld nauwelijks op, omdat ze onder dezelfde regelgeving viel als ieder ander woningblok in Amsterdam en derhalve een beperkte bouwhoogte had. Daarnaast werd het pand opgenomen in de rest van de gevelwand. Warners' streven tot de bouw van een 'echt' flatgebouw werd in 1923 beloond met de toestemming tot de bouw van 'Parkwijk'. Parkwijk, gelegen aan de Waldeck Pyrmontlaan in Amsterdam, was een geheel vrijstaand flatgebouw, alhoewel van echte hoogbouw nog geen sprake was. Van hoge wooncomplexen in Nederland werden pas in de jaren dertig van de twintigste eeuw voorbeelden gerealiseerd. Toen verrezen flats als 'Nirwana' in 's-Gravenhage (J. Duiker, 1930), de 'Wolkenkrabber' in Amsterdam (J.F. Staal, 1930) en de 'Bergpolderflat' in Rotterdam (W. van Tijen, J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt, 1934). Met de flat week Warners sterk af van de bestaande woningindeling. Het was zijn reactie op de woningbouw van de periode 1870-1914, toen de zogenaamde eigenbouw hoogtij vierde en de indeling van huurwoningen alle min of meer volgens hetzelfde schema werd gerealiseerd. De huizen met bel-etage en bovenhuizen bestonden uit een kamer en suite, een smalle keuken, entree, gang en min of meer steile trap naar de eerste etage en het bovenhuis. Naarmate de huurprijs laag of hoog was, varieerde de breedte van de suite tussen de 3.40 en 4.60 meter, de breedte van het perceel tussen de 5.50 en 7.50 meter en de diepte van de huizen tussen de elf en dertien meter. Er werd weinig buiten dit schema gebouwd. Het had dan ook een aantal voordelen; elke woning had een eigen deur aan de straat en de slaapvertrekken lagen op een andere verdieping dan de woon- en dienstruimten en waren derhalve rustig. De slaapverdieping vormde bovendien een geluidsisolatie tussen de woonvertrekken van het boven- en het benedenhuis, maar met houten vloeren was die isolatie natuurlijk maar beperkt. De nadelen waren echter volop aanwezig; de trappen waren te steil, de portalen te donker, de entree te bekrompen, de keuken te klein en bijvertrekken voor huislijke doeleinden, voor berging van provisie en brandstof ontbraken. Ook was er maar zelden een fietsenberging aanwezig.22 Al deze tekortkomingen wist Warners op te lossen in zijn etagehuizen, waarvan hij er meerdere bouwde. De 'nieuwe' woonvorm sloeg slechts bij een beperkte groep mensen aan; rijke Amsterdammers die hun geld verdiend hadden met de handel, de scheepvaart en de diamantindustrie. Zij waardeerden deze moderne, effici?ntere manier van wonen, waarin het huishouden, door de arbeidsbesparende indeling en gebruik van elektrische apparaten, veel minder tijd kostte. Comfortabel wonen had de prioriteit en de flat bood mogelijkheden die voor vrijstaande huizen in de stad niet of zeer moeilijk bereikbaar waren. Om verder te kunnen experimenteren met dit woningtype moest Warners wel een oplossing zien te vinden voor een lastig obstakel, namelijk de financiering. Het bouwen van een flatgebouw bleek alleen mogelijk wanneer er een particuliere opdrachtgever was. De meeste eigenbouwers waagden zich echter niet aan dit experiment, omdat het zeer moeilijk was hiervoor hypotheekgelden te verkrijgen.
De AMEE
Om voor dit soort grootschalige woningbouwprojecten minder afhankelijk van particuliere opdrachtgevers te zijn, richtte Warners op 22 mei 1914 samen met zijn schoonvader Allert de Lange en D. Vo?te de N.V. Amsterdamsche Maatschappij tot Exploitatie van Etagewoningen (AMEE) op.23 Zijn betrokkenheid bij deze onderneming was groot, mede doordat hij er bestuurlijke functies bekleedde. De AMEE verwierf terreinen van de gemeente waarop ontwerpen van Warners werden gebouwd. Tot begin jaren dertig van de twintigste eeuw bouwde Warners voor de AMEE woningblokken, kantoren en vooral etagehuizen. Deze etagehuizen werden voornamelijk aan de De Lairessestraat gebouwd, waar tussen 1916 en 1922 vier van dergelijke gebouwen verrezen, te weten 'Huize Zonnehoek' (1916), 'Huize Zuidwijck' (1917), 'Klein Zuidwijck' (1917) en 'De Steenhoek' (1922). Maar ook bouwde Warners voor de AMEE de etagehuizen 'Parkwijk' aan de Waldeck Pyrmontlaan (1923), 'Oldenhoeck' aan de Jacob Obrechtstraat (1926) en 'Schouwenhoek' aan de Apollolaan (1934). Aan de Laan van Meerdervoort in 's-Gravenhage bouwde Warners voor de AMEE het gebouw 'Oldenhove' (1930), een flatgebouw met vier woonverdiepingen, winkels, kantoren en een autoshowroom. De AMEE werkte volgens een vast patroon. Nadat de grond was verkregen en de ontwerpen voor het gebouw goedgekeurd waren, werden er aandelen van het gebouw verkocht. De aandelen gaven de koper recht op bewoning van een appartement. De appartementen zelf konden niet gekocht worden omdat horizontaal eigendom destijds niet bestond. Een hypotheek kon zodoende niet verkregen worden en de bewoners waren derhalve officieel huurders. De aandeelhouders werden vervolgens lid van een op te richten vereniging van eigenaren die het aanspreekpunt vormde voor de AMEE.24 Het kantoor van de AMEE was gevestigd op de zolderverdieping van Huize Zonnehoek, De Lairessestraat 90, waar Warners na oplevering eveneens zijn architectenbureau had ingericht. Warners en zijn gezin woonden sinds 1922 in De Steenhoek aan de De Lairessestraat 132.
Woningblokken
In Amsterdam-Zuid kreeg Warners naast zijn werk voor de AMEE vanaf 1920 een aantal grote bouwopdrachten, waaronder het luxueuze etagehuis 'Westhove' uit 1923 op de hoek van de De Lairessestraat en de Jan van Goyenkade. Kosten noch moeite waren hier gespaard om bewoning van een appartement zo aangenaam mogelijk te maken. Het resulteerde in zeer ruime woningen van tien tot zestien kamers, waar de verschillende functies als dienst, verblijf en slapen binnen de woning zoveel mogelijk van elkaar gescheiden waren. Minder groot (drie tot zes kamers), maar met hetzelfde ruimtelijke idee werden in dezelfde tijd twee blokken aan de Cornelis Krusemanstraat naar zijn ontwerp uitgevoerd. Warners bouwde de blokken, die 120 woningen herbergden, voor de Amsterdamse woningbouwvereniging 'Ons Huis'. De woningen voor Ons Huis werden goed ontvangen en vervulden volgens F.F. Fraenkel zelfs een voorbeeldfunctie in de Amsterdamse sociale woningbouw. De blokken waren '(...) een voorbeeld van een door een woningbouwvereniging voor de middenstand uitgevoerd project. Veel ruimer dan de arbeiderswoning, (...) heeft deze 'flat', zoals de woningen voor deze bevolkingsgroep zullen gaan heten, twee kamers en suite en een badkamer. Dit laatste was een luxe, welke nog jaren op zich liet wachten in de arbeiderswoning.'25 Warners bewees met dit project dat hij ook met een kleine plattegrond goed uit de voeten kon. In 1927-1928 bouwde Warners het woningblok Olympiaplein-Titiaanstraat-Leonardostraat-Gerrit van der Veenstraat. Dit blok werd niet als flat ontworpen, maar volgde de traditionele indeling van boven- en benedenhuis.
Stadsvilla's en dubbele woonhuizen
Tussen 1921 en 1930 bouwde Warners in Amsterdam-Zuid twee villa's en een zestal dubbele woonhuizen. Zij bevinden zich alle in de buurt van het Noorder Amstelkanaal, een gebied dat door de architect H.P. Berlage (1856-1934) voor eerste klasse bebouwing gereserveerd was. Veel ruimte voor deze luxere bebouwing was door Berlage niet vrijgelaten: slechts negen procent van de totale bebouwing.26 Warners had ervaring met de bouw van villa's opgedaan in Roemeni? en met een aantal landhuizen in Nederland. De stadsvilla was iets beperkter dan het landhuis, maar bood veel meer ontwerpvrijheid dan een woningblok of etagehuis. De variatiemogelijkheden op het gebied van vormgeving en plattegrondindeling waren aanzienlijk. Warners had wel rekening te houden met een pakket eisen van zijn opdrachtgevers. Voor deze grote huizen waren dat in veel gevallen artsen of notarissen die een praktijkruimte aan huis wilden. Werken aan huis vereiste een uitgekiende plattegrond waarbij de verschillende afdelingen in het huis (werken, ontvangen, wonen, bedienen) gescheiden, en de indeling zo praktisch mogelijk diende te zijn. Bewoners moesten zich kunnen afzonderen, zonder daar een grote inspanning voor te hoeven leveren. Het doel van Warners was in deze gevallen het bewerkstelligen van een arbeidsbesparende indeling, die, aangevuld met de nieuwste technische hulpmiddelen, werk, leven en huishouding zo soepel mogelijk kon laten verlopen.27 Daarnaast moest het huis niet stijf en chique zijn, dat was ouderwets, maar vriendelijkheid, gerieflijkheid, gezelligheid en schilderachtigheid uitstralen. Warners bouwde twee dubbele huizen aan de Jan van Goyenkade (1921), drie dubbele woonhuizen aan de J.J. Viottastraat (1925-1926), een dubbel woonhuis aan de Bernard Zweerskade (1928) en twee villa's aan de Breitnerstraat (1929).
De two-storeyflat
Behalve de bouw van etagehuizen, woningblokken en villa's, experimenteerde Warners in Amsterdam ook met een nieuw woningtype: de two-storeyflat. Deze two-storeyflat was een gebouw dat de verschijning van een grote stadsvilla had, maar twee flatwoningen herbergde. Een ontwerp van Warners hiervan op de hoek van de Apollolaan en de Memlingstraat werd in 1930 gebouwd. Een ander, ongedateerd ontwerp voor de H?ndelstraat werd niet uitgevoerd. Bij dit type waren op de begane grond garages en de bode- en chauffeurskamers en de eerste en tweede verdieping herbergden ieder een woning. De ingebouwde garage was bedoeld om de ontsierende aanblik van auto's uit het straatbeeld te weren en om warm en droog de auto te kunnen bereiken. Waar Warners het idee van de two-storeyflat vandaan had is niet geheel duidelijk. Wel kende hij het ontwerp voor een 'dubbele flatwoning in Plan Zuid' van H.A.J. en J. Baanders (1876-1953 en 1884-1966) uit 1925.28 Ook dit was een villa verdeeld in een boven- en benedenhuis boven een garage. Het idee om boven ingebouwde garages te wonen kreeg navolging in de drive-in-woningen aan de Anthony van Dijckstraat uit 1936 van W. van Tijen (1894-1974), M. Stam (1899-1986) en L. Stam-Beese (1903-1988).
Meubels
Zowel bij zijn particuliere opdrachten in Amsterdam-Zuid als bij de opdrachten voor de AMEE legde Warners zich, behalve op de vormgeving van het exterieur, tevens toe op het ontwerpen van de inrichting. Voor veel van zijn woningen ontwierp hij zowel de stoffering als het meubilair, waarbij hij zich aanvankelijk liet inspireren door de toen heersende Amsterdamse Schoolvormgeving. Organische vormen, donkere kleuren en details van exotische houtsoorten waren daarbij belangrijke bestanddelen. In 1918 werden zijn meubelen door J.L.M. Lauweriks (1864-1932) in het maandblad Wendingen tot de kring van Michel de Klerk (1884-1923) gerekend: 'Een andere opvatting vormt een eetkamerameublement van Warner[s], dat uiting geeft aan de richting, zooals wij die kennen uit de meubelen van De Klerk, Kramer en anderen (...). Hierbij domineert eigenlijk de verscheidenheid in een rijk en afwisselend spel der vormen en details, waardoor verrassende effecten worden verkregen en waarbij een hoogst belangrijke organische ontwikkeling valt op te merken. Dit is geheel en al ruimtekunst in den zin van vormbepaling, waarbij de constructieve eischen niet worden verwaarloosd, doch ook niet van overwegende invloed zijn. De stijl wordt hierdoor gekenmerkt als drie dimensionaal-decoratief en zal bij meerdere ontwikkeling in organische richting, waartoe hij alle gegevens in zich draagt, moeten voeren tot een evenwichtiger bijeenbrengen ook der andere elementen en daarbij het overcompliceerde moeten afleggen. Dit laatste is zeker geen gebrek aan verdienste, doch eerder een gevolg van een te grote invloed der fantasie op de vormgeving, een rijpere keuze uit den voorhanden rijkdom kan hier slechts louterend werken.'29 De driedimensionale, decoratieve vormentaal die Lauweriks in het bovenstaande noemt, werd door Warners al in een minder uitbundige vorm toegepast dan De Klerk en Kramer dat deden. Zij ontwikkelde zich in de jaren daarna bij Warners niet verder in de plastisch-organische richting maar versoberde juist. De ontwerpen waar Lauweriks aan refereert, werden in april-mei 1918 in de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam getoond op een 'tentoonstelling van binnenarchitectuur en kunstnijverheid', georganiseerd door de Zuid-Hollandsch Vereeniging tot bevordering der Kunstnijverheid en Volkskunst. Het waren vermoedelijk dezelfde meubels die een jaar eerder, in 1917, te zien waren geweest op de tentoonstelling Kunst aan het Volk, gehouden 'in een complex aardige arbeidershuizen van De Bazel aan het Hogendorpsplein te Amsterdam'.30 De meubels van Warners waren echter bij 'het volk' niet in trek. Een groep die wel gecharmeerd was van zijn ontwerpen waren de ruimer behuisden der samenleving, zoals bijvoorbeeld de bewoners van Westhove. Warners liet zijn meubelen uitvoeren bij het Amsterdamse meubelmagazijn Firma H.F. Jansen en Zn, dat op Spui 10 gevestigd was.31 Met Jansen was Warners goed bevriend. Samen ontvingen ze in 1925 voor hun ge?xposeerde meubelen op de Afdeling Interieur- en Meubelkunst op de Exposition Internationale des Arts D?coratifs et Industriels Modernes te Parijs een Dipl?me d'Honneur. Kantoorpanden Behalve woningen bouwde Warners rond 1930 een drietal kantoorgebouwen in de Amsterdamse binnenstad, te weten 'Atlanta' aan de Stadhouderskade (1929), 'Candida' aan de Nieuwezijds Voorburgwal (1932) en het kantoor van de A.V.R.O. aan de Keizersgracht (1933). Met name de eerste twee gebouwen, beide gebouwd door de AMEE, waren door hun hoogte opmerkelijke verschijningen. Als voorstander van hoogbouw, zoals eerder uit zijn voorkeur voor het wonen in etagehuizen viel af te leiden, probeerde Warners, na vergeefse pogingen om hoge woongebouwen te realiseren, zijn hoogbouwverlangens te verwezenlijken in kantoorgebouwen. Wat de regelgeving betrof, waren deze gebouwen iets eenvoudiger te realiseren dan hoge woningbouw. Voor utiliteitsgebouwen gold in Amsterdam namelijk niet de beperkte bouwhoogte van vier bouwlagen. Afhankelijk van de locatie werd per geval beslist of een hoogbouwontwerp doorgang kon vinden. De twee gebouwen van Warners waren hoog. Atlanta telde zeven verdiepingen en Candida had tien verdiepingen, waarbij het ideaal van een 'skyscraper', zoals Warners het gebouw zelf noemde, benaderd werd. Gebouw Atlanta leek extra hoog door een opvallende torenpartij die Warners had aangebracht: een kwartslag gedraaide vierkante toren bekroond met een stalen speer. Gebouw Candida was in zijn geheel een hoog gebouw. Door de kleinschaligheid in zijn directe omgeving sprong het gebouw zo in het oog dat het daarmee een discussie over de toelaatbaarheid van hoogbouw in de Amsterdamse binnenstad op gang bracht.32 Het feit dat een gebouw een Amerikaanse uitstraling had, was in die tijd belangrijk. Het liet zien dat de eigenaar of huurder 'Amerikaans' dacht, dat zijn bedrijf modern en 'up-to-date' was. Het gaf status en droeg bij aan het succes van een onderneming. Dit laatste was voor Warners niet onbelangrijk, omdat hij niet alleen ontwerper was, maar middels de AMEE ook verantwoordelijk was voor de exploitatie. Over het ontwerpen en exploiteren van kantoorgebouwen hield Warners voor de 'Vereniging Groninger Havenbelangen' in 1951 een voordracht. Om een gebouw succesvol te exploiteren moest volgens Warners aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De belangrijkste hiervan was dat de locatie van het te bouwen kantoorgebouw goed was. Een kantoorgebouw moest met de hoofdgevel aan een belangrijke straat, verkeersweg of plein liggen. Hier moest het gebouw opvallen en 'imponeren door een zekere statigheid, soliditeit en voornaamheid, zonder dat nodeloos geld wordt verkwist'. Warners was tegen het gebruik van overbodige versieringen. Hij vond dat de voornaamheid van een gebouw bepaald werd door de duurzaamheid van de materialen: 'bedenk, dat het gebouw slechts een klein aantal jaren nieuw, doch een groot aantal jaren oud is. Neem daarom voor buitengevels die materialen, welke door de patinage van de tijd mooier worden', zoals bijvoorbeeld graniet, tufsteen, handvormsteen, brons en teakhout. Om het gebouw gebruiksvriendelijk te maken, moest gebouwd worden op systeem en met gebruik van de 'Moderne Techniek'. Dit betekende met een betonskelet, zodat de muren niet meer dragend hoefden te zijn. Een flexibele indeling was dan mogelijk en de grootte van de verschillende afdelingen kon eenvoudig veranderd worden. In een gebouw, dat door diverse huurders gebruikt werd, was dat noodzakelijk: 'De ene firma breidt zich uit, de andere krimpt in de loop der jaren in. Wanneer men nu op gemakkelijke wijze aan de wensen van huurders tegemoet kan komen, helpt men zijn klanten en spaart men het gebouw'. 33 Verder moest er centrale verwarming zijn, dat was behaaglijk en droog, en een automatische lift, dat was snel en koste minder lichamelijke inspanning. Over de werkplekken had Warners uitgesproken idee?n. Kantoorruimten hoorden heel licht en ruim opgezet te zijn, met zo min mogelijk afscheidingen. Kleine vertrekken functioneerden naar zijn mening niet: 'Hoeveel zakenmenschen hebben geen ouderwetsche kantoren met kamertjes, hokjes en gangen, trapjes op en trapjes af. Heeft die zakenman wel eens berekend, wat het hem jaarlijks kost aan tijdverlies en onderhoud, wanneer men zijn bedrijf over verschillende verdiepingen verdeeld heeft, in plaats van op ??n verdieping, waar alle vertrekken rationeel naast elkaar liggen. Hoe de arbeidsprestaties verminderd worden door donkere lokaliteiten of een te groot aantal kleine vertrekjes, waar men de contr?le op het lagere personeel mist. (...) De huurprijs of bouwkosten voor een goed kantoor acht men dikwijls te hoog. Men vergeet echter, dat de besparing van enkele arbeidskrachten dezen duurdere huurprijs ruimschoots inhaalt'.34 Wanneer nu, met alle voorwaarden rekening houdend, een kantoorgebouw ontworpen werd, voldeed het aan alle moderne eisen en was het comfortabel in gebruik.
Amstelveen
Tot 1930 was Warners vooral in Amsterdam actief, maar steeds vaker ontwierp hij projecten in andere plaatsen. Sinds 1925 was Warners actief in Amstelveen, waar hij vanaf 1928 tot aan zijn dood in 1952 deel uitmaakte van de Schoonheidscommissie. Hij bouwde er onder meer een reeks woningen aan de Keizer Karelweg hoek Charlotte van Montpensierlaan (1937-1938) en het tuindorp 'Randwijck' (1925-1935). Bij Randwijck kon Warners de tuinstadgedachte, zoals hij die in Engeland had leren kennen en uitgedrukt had gezien in Hampstead Garden Suburb, zelf in praktijk brengen.35 Het tuindorp maakte deel uit van grootschalige en complexmatige uitbreidingen in het noorden van de toenmalige gemeente Nieuwer-Amstel.36 Deze waren gebaseerd op de uitbreidingsplannen van 1924 en 1931 waarin de Amsterdamseweg en de omleidingweg van de Amsterdamseweg, de latere Keizer Karelweg, de uitgangspunten vormden. Randwijck, dat ligt tussen de Amsterdamseweg, de Hendrik van Borsselenkade, de Catherina van Clevelaan en de Randwijcklaan, kwam tot stand door een aaneenschakeling van kleinere stedebouwkundige plannen en bebouwingsontwerpen. De wijk had een compacte bouw en een sobere bebouwing. De woningen werden gebouwd voor de middenstand maar waren niet bijzonder groot. De gebruikelijke indeling werd weer toegepast: een kamer en suite en een keuken op de begane grond en drie slaapkamers en een badkamer op de verdieping. Alle woningen beschikten over een ruime tuin en sloten aan op openbare groenvoorzieningen of de centraal gelegen tennisbaan, die de wijk in afzonderlijke buurtjes verdeelden.37 Aan de Randwijcklaan bouwde Warners in 1931 om samenkomsten en vergaderingen te kunnen beleggen een houten wijkgebouw voor de Nederduits Hervormde Gemeente van Amstelveen. De bijbehorende kerk had hij graag ook gebouwd. Hij heeft hiervoor een aantal ontwerpen gemaakt, maar geen hiervan werd uitgevoerd.
Landhuizen
In dezelfde tijd als de experimenten met de Amsterdamse Schoolstijl, bouwde Warners het landhuis 'Maria Hoeve' op het landgoed 'De Brake' nabij Moergestel. Hij ontwierp hier in de jaren 1915-1916 behalve het huis, ook een chauffeurswoning, de stallen en een tuinmanswoning. Het was niet meer, zoals nog in Heerlen het geval was, een statig buitenverblijf, maar een vriendelijk, minder formeel woonhuis dat zich in de bestaande omgeving goed aanpaste. Het was een type landhuis dat modern en comfortabel was. Het had lage muren, hoge rieten daken en veranda's, maar nog wel een regelmatige, symmetrische plattegrondindeling. Warners heeft dit type, maar dan met een lossere, vrijere indeling, tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw vaak in allerlei variaties gebouwd. Zijn landhuizen uit de jaren dertig werden opgetrokken in rode baksteen in een verstrakte Amsterdamse Schoolstijl. Ze hadden een schilderachtig silhouet, dat bepaald werd door lage muren, een ver overkragende kap en een centrale ingangspartij. De indeling was in veel gevallen niet meer symmetrisch, maar kende een meer ongedwongen indeling van de vertrekken, raamgroepen en erkers, bepaald door het fraaiste uitzicht. Onder dakranden waren horizontale kozijnreeksen aangebracht met een kleine ruitverdeling en in de hal en trappenhuis glas-in-loodramen. In enkele gevallen maakten ook een chauffeurswoning, stallen en een tuinmanswoning onderdeel uit van de ontwerpopgave. Warners plaatste deze gebouwen dan dichtbij elkaar, maar zo dat er geen inbreuk op elkaars privacy gepleegd werd. De meeste landhuizen werden in de duin- en bosgebieden van Kennemerland en Overijssel gebouwd (Zandvoort, Aerdenhout, Laren, Hattem en Losser). Hun verschijningsvorm paste zich aan de bestaande omgeving aan of anders werd er wel door een tuinaanleg een passende omgeving gecre?erd.
Sport en ontspanning
Warners speelde actief cricket, tennis en golf, hij schaatste en skiede, kortom, hij was een 'allround sportsman'.38 Hij werd bij de verenigingen waarvan hij lid was regelmatig voor de bouw van een clubhuis gevraagd. Zo bouwde hij de verenigingsgebouwen voor de Amsterdamse IJsclub aan de Amstelveenseweg in Amsterdam (1926) en de Amsterdamse Golflinks aan het Zwarte Laantje te Duivendrecht (1934) en een ambtswoning voor de Kennemer Golf en Country Club in Zandvoort (1930). Daarnaast verrichtte Warners enig grafisch werk in de vorm van logo's en periodieken voor de Nederlandsche Skivereeniging waarvan hij medeoprichter was. Een afzonderlijk onderdeel in het oeuvre van Warners vormen zijn experimenten met de bouw van twee horecagelegenheden, eind jaren dertig van de twintigste eeuw. Beide werden gerealiseerd in opdracht van de Heineken's Bierbrouwerij Mij. en bevonden zich aan het Rembrandtplein te Amsterdam en aan de Groenmarkt te 's-Gravenhage. Zowel in Amsterdam als in 's-Gravenhage was de opdracht een bierhuis te bouwen waar het bier lekker moest smaken. Om inspiratie hiervoor op te doen, ondernam Warners samen met zijn vriend Piet Kramer een reis door Duitsland. Hier werden blijkbaar vooral vakwerktechnieken bestudeerd, want in zowel 's-Gravenhage als Amsterdam was het resultaat een bierhuis in vakwerkstijl met kruiskozijnen die vooral gezelligheid en huislijkheid moest uitstralen. In Amsterdam werd de gelegenheid, ''t Brouwerswapen' genaamd, gebouwd in 1938 ter gelegenheid van het veertigjarig ambtsjubileum van Koningin Wilhelmina.39 De bouwtijd was zeer kort, zeven maanden. Dezelfde tijd had Warners een jaar later nodig om in 's-Gravenhage 't Goude Hooft' neer te zetten. Deze bouw was omstreden, omdat er sprake was van sloop en herbouw van een herberg uit 1660, die toegeschreven werd aan de architect Pieter Post (1608-1669). Behalve deze uitgaansgelegenheden ontwierp Warners in de jaren dertig van de twintigste eeuw ook een drietal bioscopen in Amsterdam. Van deze drie ontwerpen werd er een uitgevoerd: de verbouwing van 'Alhambra' aan de Weteringschans (verbouwd in 1933-1935, afgebroken in 1997). Dat Warners zich waagde aan de bouw van bioscopen, kwam door zijn vriendschap met de Amsterdamse bioscoopexploitant Paul Nassette, die tevens zijn accountant was.
Oorlog en wederopbouw
In de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog was Warners nog zoveel mogelijk aan het werk. Hij bouwde een drietal landhuizen in Tilburg en Naarden en een villa in Nijmegen. Daarnaast schreef hij met prof. ir. J.G. Wattjes het standaardwerk Amsterdams bouwkunst en stadsschoon 1306-1942, dat in 1943 bij zijn schoonvader Allert de Lange werd gepubliceerd. Warners' werk was in dit boek ruimschoots vertegenwoordigd; het kwam nagenoeg even vaak voor als dat van Hendrick de Keyser (1565-1621), Philips Vingboons (1607-1678) of H.P. Berlage (1856-1934). Na zijn verblijf in 1942 van enkele maanden als gijzelaar in het 'Polizeiliches Durchgangslager' te Amersfoort, werkte hij tot einde van de bezetting nauwelijks meer. Na 1945 had zijn werkterrein zich verplaatst van Amsterdam naar Tilburg en omgeving. Hier kreeg hij, nadat hij kennis had gemaakt met de textielfabrikanten Enneking Hoyng en Janssens de Jongh, van verschillende kanten opdrachten voor landhuizen en villa's. Hij bouwde in Tilburg zowel huizen die deden denken aan zijn vroegere landhuizen, als villa's die meer de vormgeving van de Delftse School volgden.40 In dezelfde tijd bouwde hij ook de vatenfabriek voor 'Rheem-Evenblij' in Zaandam (1948) en de zeepfabriek voor 'Sunlight' in Vlaardingen (1949). In 1947-1948 herbouwde hij in verband met oorlogsschade een deel van de Erdalfabriek in Amersfoort, die hij in 1936-1941 had ontworpen. Ook van voor de oorlog dateert de Erufabriek in Woerden (1939). Bij zijn fabrieken volgde Warners de vormgeving die hij had ingezet met zijn villa's te Tilburg; verstrakte vormen, langgerekte, platte gebouwen met stalen vensters. Sinds 1945 werkte Warners samen met zijn zoon Allert, eveneens architect, maar de laatste jaren voor zijn dood liet hij ook W.J. Klein veel tekenwerk verrichten. Warners overleed op 20 februari 1952 tijdens de verbouwing van het kantoor voor de Hollandsche Bank Unie te Amsterdam. Hij werd begraven op begraafplaats Zorgvlied te Amsterdam. Het architectenbureau werd na zijn dood overgenomen door zijn zoon Allert. De AMEE bleef tot 1986 in handen van zijn twee andere zoons Henk en Erik.
Opvattingen
Warners publiceerde niet veel, maar een aantal maal schreef hij in het orgaan Bouwkundig Weekblad Architectura (B.W.A.). In de meeste gevallen was dit om zijn kantoorgebouwen aan te kondigen, van uitleg te voorzien of om de kritiek erop te weerleggen. Maar ook mengde hij zich in discussies die in de architectenwereld speelden en maakte zich hard voor de positie van de architect wanneer die in het gedrang dreigde te komen. Een goed voorbeeld hiervan is zijn reactie op een artikel van de hand van de architect A. Boeken (1891-1951). Hierin gaf laatstgenoemde zijn mening over de positie van de architect en kwam tot de conclusie dat die anno 1930 'weinig benijdenswaard' was. De oorzaak hiervan lag in de macht van de bouwondernemer, die langzaam maar zeker de positie van de architect in het bouwbedrijf ondermijnde.41 Warners, die in de praktijk zijn medezeggenschap bij de bouw van etagehuizen ook had zien slinken, schaarde zich volledig achter het artikel van Boeken. Hij sprak zelfs van een 'onhoudbare toestand' en 'het begin van het eind voor de architect en het architecten-vak'. De architect deed inmiddels niet meer dan gevels ontwerpen, terwijl hij niet eens de garantie kreeg dat zijn ontwerp dan ook werkelijk volgens tekening werd uitgevoerd. Zeker de bouw van flatgebouwen, die door de nauwkeurige berekeningen en accurate uitvoering buiten de competentie van de bouwondernemer viel, baarde Warners zorgen: 'We zullen het beleven, dat bij het bouwen van flatgebouwen - indien dit voor den bouwondernemer voldoende lucratief mocht blijken - (hetgeen voorloopig nog twijfelachtig is) ook hierbij de architect wordt ge?xploiteerd en dat hij op zijn hoogst de aesthetische specialist wordt, die in het plan van den eigenbouwer langs de door den Heer Boeken bedoelde klip van de Commissies heen zal mogen loodsen'. 42 De macht van de bouwondernemers droeg het gevaar in zich de bouwkunst te degraderen tot een bedenkelijk niveau, en, als gevolg daarvan, de reputatie van de architect te ondermijnen. Warners verweet overigens zijn eigen beroepsgroep dat deze jaren had toegekeken hoe het terrein van de architect afkalfde, zonder daartegen iets te ondernemen. De gebouwen van de bouwondernemer voldeden in Warners' ogen niet aan de eisen van een goed gebouw. Voor een goed gebouw werden de nodige kwaliteiten van de architect gevraagd, juist daarover beschikte de bouwondernemer niet. In een artikel dat Warners schreef naar aanleiding van een bouwtentoonstelling van het Nederlandsch Instituut voor Architecten (N.I.V.A.) in 1935 werden deze kwaliteiten door hem duidelijk uiteengezet.43 Hij was van mening dat een architect bij het ontwerpen van een gebouw altijd drie zaken in zijn hoofd moest houden. De zaken waren onderling verwisselbaar, maar even belangrijk. Als eerste was er het praktische aspect. Dit aspect stelde de architect voor vragen als het doel waaraan het bouwwerk moest beantwoorden en welke functie het moest verrichten. Bovendien moest duidelijk zijn welke geldmiddelen beschikbaar waren. In de praktijk bleek namelijk dat het regelmatig voorkwam dat een gebouw niet geheel aan het doel beantwoordde waarvoor het bestemd was. Bovendien was het niet altijd gebruiksvriendelijk, een teken dat met de functie blijkbaar niet genoeg rekening gehouden was. Tot slot werd de aanneemsom dikwijls dermate overschreden, waardoor de opdrachtgever in financi?le problemen kon komen. Het tweede aspect was van technische aard. De architect moest kijken naar de kwaliteit en toepasbaarheid van de te gebruiken materialen. Deze moesten bestand zijn tegen weersinvloeden en ervoor zorgen dat de brandveiligheid van wanden, vloeren en kolommen verzekerd was. Daarnaast diende de 'hygi?nische inrichting in overeenstemming met den stand van de hedendaagsche techniek' te zijn en de verlichting doelmatig en economisch. De verlichting was van groot belang in een gebouw, omdat het er de werk- en leefbaarheid in grote mate bepaalde. De verlichting was soms ongeschikt omdat de plaats en/of grootte van de ramen verkeerd was, zodat de vertrekken te licht of te donker waren. 'Men denke niet, dat veel glas altijd beter is dan weinig of omgekeerd. Een vertrek kan even ongeschikt zijn door te veel licht als door te weinig. Ditzelfde geldt voor kunstlicht. Ook daar kan een teveel aan licht of op de verkeerde plaats aangebracht, even verkeerd zijn als te weinig licht.' Het derde aspect was de 'aesthetische eis', waarbij het om de vormgeving van het bouwwerk ging. Het gebouw diende in de omgeving te passen, of dit nu een landschap of een stadsbeeld was. Daarnaast moest er gelet worden op de algemene kleurindruk van het gebouw; kleuren konden onderling niet harmoni?ren of zelfs de architectonische verhoudingen hopeloos bederven. Tot slot was een rustig en harmonieus silhouet van belang, terwijl de verhouding van ramen, deuren en muurwerk onderling ook in evenwicht moest zijn, omdat de veelheid in vorm van ramen, deuren en erkers de esthetische waarde kon schaden. Wanneer deze zaken zo veel mogelijk in acht werden genomen, was de kans op een geslaagd gebouw het grootst. Helaas ging er zo nu en dan toch nog wat mis. Dit lag in Warners' ogen vaak aan de persoonlijke voorkeuren van de architect die bij opdrachten een averechts effect konden sorteren: 'Hoe dikwijls ziet men niet, dat de architect, (...) 'de bouwmeester', dus de boven het bouwwerk gestelde, die het materiaal tot een nuttige en schoone compositie moet verwerken, de ondergeschikte aan zichzelf is.'44 In een ander, ongepubliceerd artikel van zijn hand geeft Warners een voorbeeld van wat er kan gebeuren in laatstgenoemde situatie. Deze situatie kan ontstaan als de architect een grote voorliefde ergens voor heeft die hij niet terzijde schuiven kan: 'Zoo zag ik kortgeleden een nieuw ziekenhuis nota bene opgetrokken in Hollandsche Renaissance. De architect was renaissancist, had een hobby. De goede man kon zich van die hobby niet los maken en bouwde een ziekenhuis in renaissance stijl, met kruiskozijnen, die weinig licht doorlieten, zware profielen en beeldhouwwerk, die veel geld kostten en waar veel stof op bleef liggen, enz. enz. De architect raakte hopeloos verward in den stijl tusschen hobby en opgave. In zijn renaissance-gevel moest hij een raam maken voor een operatiekamer. Hij had de keus zijn gevel te bederven of de operatiezaal ongeschikt te maken. Hij koos het eerste, en bedierf zijn gevel hopeloos.'45 Warners' conclusie luidde dan ook: 'De bouwmeester, die zichzelf ondergeschikt aan zijn opdracht weet, is slechts in den ware zin des woords de 'bouwmeester'. Hij zal eerst dan de kunst verstaan, om alle practische, technische en aesthetische eischen tot een nuttige, economische en karakteristieke schoonheid te verwerken. Eerst als de architect zijn hobby voor glas of hout of steen of kleur heeft overwonnen, zal hij in staat zijn de hem gegeven opdracht goed uit te voeren. Deze eisch is uitermate moeilijk, daar een groote zelfopoffering wordt verlangd, welke in dezen tijd weinig toegepast wordt, en waarvoor een helder verstand, groote vakkennis en aesthetische begaafdheid noodig zijn.' Na al deze waarschuwingen liet hij tot slot aan zijn vakgenoten weten: 'De architect becritiseere niet het werk van anderen, alvorens zich afgevraagd te hebben, of hij zelf voldoet aan deze eischen.'46
Noten 1 Pasveer, A., 'Bouwmeester F.A. Warners (1888-1952). De pionier van het etagehuis', in: Jaarboek Amstelodamum 1998; Pasveer, A., F.A. Warners (1888-1952). Architect in Amsterdam, Amsterdam 1999 en Pasveer, A., 'Van het meubel en de flat', in: Jong Holland, 17 (2001), nr. 3, p. 11-14. 2 Warners, F.A., Romantisch en Rationeel Bouwen (ongepubliceerd artikel), 1935. 3 Grooten, C.H., 'Bouwkunstig Nieuws uit Den Haag. Werk van architect F.A. Warners', in: Vakblad voor de Bouwbedrijven, 51, bijlage, 1930. 4 Naast Philip waren er Piet (dominee), Koo (aannemer), Annie en Jacques (leraar klassieke talen). 5 Brief aan Hennie de Lange, Amsterdam, 28 juli 1909. De correspondentie van Hennie de Lange is in het bezit van E. Warners. 6 Brief aan Hennie de Lange, Purley (Surrey, Engeland), 27 december 1909. 7 Brief aan Hennie de Lange, Ploesti (Roemenie), 28 november 1910. 8 Oom Menno Jaarsma was haardenfabrikant. 9 Brief aan Hennie de Lange, Ploesti (Roemenie), 16 december 1910. 10 Brief aan Hennie de Lange, Amsterdam, 28 mei 1912. De Utrechtse handvormsteen is dikker dan het standaard Waalformaat en grover van structuur, wat op afstand een fluwelig effect kan hebben. 11 Montijn, I., Leven op stand 1890-1940, Amsterdam, 1998, p. 48. Gemiddeld werd een zesde van het inkomen aan huur en plaatselijke belastingen uitgegeven. 12 Archief Stadsdeel Oud Zuid - Bouwen en Wonen. 13 Aannemers waren de gebroeders B.H. en H. Koolhaas, tevens eigenaars van Warners' huizen aan de Prins Hendriklaan. 14 Deze expressievolle stijl, die tussen 1911 en 1925 zijn hoogtijdagen had in met name Amsterdam, kenmerkte zich door een vrije, plastische en irrationele vormgeving en een decoratief gebruik van bouwmaterialen in details. Mede doordat architecten van de Amsterdamse School sleutelposities bezetten in de Schoonheidscommissie en de esthetische commissies die in Zuid en West de vormgeving co?rdineerden, werd de stijl bijna een voorschrift, waardoor veel (jonge) architecten zich in die tijd lieten be?nvloeden. 15 Warners was lid vanaf 1911, Kramer vanaf 1915. 16 Warners wordt door Zantkuijl tot ??n van de belangrijkste architecten van de Amsterdamse School gerekend in: Zantkuijl, H.J., Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad, Amsterdam, 1993, p. 703. 17 Wijdeveld was lid vanaf 1905. 18 Woud, A. van der, 'Variaties op een thema', in: cat.tent. Americana. Nederlandse architectuur 1880-1930, Rijksmuseum Kr?ller M?ller, Otterlo, 1975, p. 35. 19 De term 'mansion' betekende oorspronkelijk herenhuis, maar werd (met hoofdletter en in meervoudsvorm geschreven) ook een benaming voor een luxe flatgebouw. 20 Woud, A. van der, 'De Nieuwe Wereld' in: cat.tent. Americana. Nederlandse architectuur 1880-1930, Rijksmuseum Kr?ller M?ller Otterlo, 1975, p. 14. 21 Weliswaar was er in Nederland een uitzonderlijk vroeg voorbeeld geweest van een met stoom aangedreven personenlift, in het Rotterdamse ziekenhuis (1848), maar het was bij dat ene exemplaar gebleven. Rond 1900 werden elektrische liften ge?mporteerd en vrij snel daarna ook in Nederland gebouwd. In: Prak, N.L., Het Nederlandse woonhuis van 1800 tot 1940, Delft, 1991, p. 170. 22 Leliman vind het suitetype de 'meest karakterlooze en ongezellige planvorm die denkbaar is', dat 'dwingt tot plaatsing der voornaamste meubels tegen de lange wanden, waardoor de toch reeds in de lengte ontwikkelde suite geheel den indruk te weeg brengt van een korridor'. Uit: Leliman, J.H.W., Het Stadswoonhuis in Nederland gedurende de laatste 25 jaren, 's-Gravenhage, 1920, p. XI. 23 Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant, 13 juni 1914, no. 136. 24 Informatie van E. Warners. De flat werd ook gebruikt als geldbelegging. Bij de koop van een aandeel hoefde er geen overdrachtsbelasting betaald te worden. Sinds 1945 is deze manier van beleggen niet meer mogelijk. De AMEE heeft altijd sterk geprofiteerd van deze regeling. 25 Fraenkel, F.F., Het plan Amsterdam-Zuid van H.P. Berlage, Alphen aan de Rijn, 1976, p. 63. 26 Berlage volgde, om een indicatie van de percentages van de verschillende klassen bebouwing te krijgen, de gegevens die het Bureau van het Bouw- en Woningtoezicht over de voortgang in de bouw had. Hieruit bleek dat in een tijdsverloop van vijftien jaar zeventien hectare voor de eerste klasse, zesentwintig hectare voor de tweede klasse en honderdvijftig hectare voor de derde klasse was bebouwd. Zie: Berlage, H.P., Memorie van toelichting, 's-Gravenhage, 1915, in: Fraenkel, F.F., Het plan Amsterdam-Zuid van H.P. Berlage, Alphen aan de Rijn, 1976. 27 De arbeidsbesparing was noodzakelijk door de moeilijkheid om personeel te vinden. Bovendien gingen steeds meer vrouwen buitenshuis werken. 28 Gemeentearchief Amsterdam, archief 1032, F.A. Warners. In dit archief bevindt zich een blauwdruk van het ontwerp van het bureau Baanders. 29 Lauweriks, J.L.M., 'Indrukken eener tentoonstelling', in: Wendingen, 6 (1918), p. 3-7. Marjan Groot schaart Warners in haar artikel 'Amsterdamse School en expressionisme 1910-1930' tot een groep architecten die zich door hun minder plastisch en meer lineair-decoratieve werk onderscheidde van de Amsterdamse School pur sang. In: Eli?ns, T.M., M. Groot en F. Leidelmeijer (red.), Kunstnijverheid in Nederland 1880-1940, Bussum, 1997, p. 112. 30 Bromberg, P., 'Binnenhuis-kunst', in: Levende Kunst, jrg.1, 9 (1918), p. 174. 31 Behalve de meubelen van Warners voerde de firma ook ontwerpen van onder andere Kramer uit. 32 Zie: Bie Leuveling Tjeenk, J. de en A.J. van der Steur, 'Adres van het bestuur van den B.N.A. aan B. en W. van Amsterdam', in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 14 (1932), p. 122; Warners, F.A., 'Gebouw "Candida"', in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 17 (1932), p. 147 en B.N.A., Het bestuur van den, 'Naschrift', in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 17 (1932), p. 147. 33 Citaten uit: Warners, F.A., Voordracht 'Vereniging Groninger Havenbelangen', 1951. Gemeentearchief Amsterdam, archief 1032, F.A. Warners. Uit correspondentie tussen Warners en de voorzitter van de Groninger Havenbelangen, dhr. Feith, blijkt dat de vereniging op zoek was naar een architect voor hun nieuw te bouwen hoofdkantoor. Warners greep de voordracht aan om zichzelf als kandidaat voor de opdracht te presenteren. 34 Warners, F.A., Romantisch en rationeel bouwen, ongepubliceerd artikel, 1935. 35 In Amsterdam-Noord was inmiddels een aantal tuindorpen gebouwd: Buiksloterham (1920-1924), Nieuwendam (1920-1924), Oostzaan (1920-1925) en Nieuwendammerham (1923-1926). 36 De toenmalige burgemeester van Nieuwer-Amstel, mr. Haspels, was de motor achter veel van deze plannen. Voor Haspels ontwierp Warners in 1933 een villa op een terrein aan de Amstelveenseweg hoek Nieuweweg. Het ontwerp werd niet uitgevoerd, de architect Pothoven kreeg de opdracht. 37 Monumenten Inventarisatie Project Noord-Holland, Amstelveen Gemeentebeschrijving, 1992, p. 35. 38 Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Nederlanders en hun werk, Amsterdam, 1938. 39 ''t Brouwerswapen' werd in 1976 afgebroken. 40 De Delftse School ontstond in de jaren twintig van de twintigste eeuw rondom de architect M.J. Granpr? Moli?re. Granpr? Moli?re, in 1924 tot hoogleraar in Delft benoemd, ontwikkelde zich tot spreekbuis van architecten die de traditie hoog hielden. De Delftse School kenmerkte zich door soberheid in de verschijning, eenvoud in het detail en een ambachtelijke wijze van bouwen. 41 Boeken, A., 'De architect, de eigenbouwer en een Wendingen-nummer', in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 35 (1930), p. 288-291. 42 Warners, F.A., 'De architect, de bouwondernemer en een Wendingen-nummer', in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 38 (1930), p. 311. 43 De N.I.V.A. werd in 1929 opgericht als alternatief voor de Bond van Nederlandse Architecten (B.N.A.). Warners was enige tijd bestuurslid en voorzitter van de kring Amsterdam. Ter gelegenheid van het eerste lustrum van de N.I.V.A. werd van 10 tot 19 mei 1935 in het R.A.I.-gebouw te Amsterdam door deze vereniging een congres met een tentoonstelling georganiseerd. Doel van beide was een beeld te geven van zowel de toepassingsmogelijkheden van de verschillende bouwmaterialen, als de stand van zaken in de architectuur. De tentoonstelling werd in de pers enthousiast ontvangen. De Telegraaf (13 mei 1935) noemde het '??n van de belangrijkste demonstraties welke ooit op dit gebied in Holland te zien zijn geweest'. 44 Warners, F.A., 'Waarom congres en tentoonstelling gearrangeerd werden', in: De Standaard, bijlage bouw- en interieurkunst, 10 mei 1935. 45 Warners, F.A., Romantisch en rationeel bouwen (ongepubliceerd artikel), 1935. 46 Warners, F.A., zie noot 44.
|