Naam: | Diakonie Weeshuis der Nederduitsche Hervormde Gemeente te 's-Gravenhage |
Type: | weeshuizen; |
Opdrachtgever: | Nederduitsche Hervormde Gemeente |
Uitgevoerd: | ja |
Bestaand: | ja |
Architecten: | Saraber, E., 1867; |
Adres: | Hooftskade 1, 2526 KA, 's-Gravenhage; |
Sinds 1565 was er een weeshuis in s-Gravenhage. Dit was echter een Burgerweeshuis en alleen toegankelijk voor de wezen van Burgers. Voor dit Burgerschap moest worden betaald dus wezen uit de armere lagen van de bevolking werden niet toegelaten en werden onder gebracht bij arme gezinnen die hiervoor een vergoeding kregen. De zorg voor deze arme wezen lag bij de diakenen van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Deze zorg aan huis werd echter te duur en men probeerde wezen te plaatsen in het Burgerhuis. Dit lukte echter niet vanwege de strenge toelatingseisen en daarom besloot de diakenen tot de stichting van een nieuw weeshuis. Daartoe kocht de diaconie in 1660 het zogenaamde Zweedse huis aan, voormalige residentie van de Zweedse ambassadeur, gelegen aan het Spui. In datzelfde jaar was het Oude Vrouwen en Kinderhuis der Nederduitsch Gereformeerde Kerk een feit. In de jaren 50 van de 19e eeuw werd het Oude Vrouwen- en Kinderhuis gesplitst en kregen de oude vrouwen huisvesting in het nieuwe Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan het Om en Bij.Het 200-jarig bestaan in 1860 van het Diaconie weeshuis aan het Spui werd aangegrepen om het oude weeshuis grondig te herstellen. Een commissie werd in het leven geroepen om de mogelijkheden van renovatie te onderzoeken. Deze kwam echter tot de conclusie dat het gebouw aan het Spui, dat al verscheidene keren was uitgebreid en verbouwd om het groeiende aantal wezen te kunnen huisvesten, totaal ongeschikt was geworden om nog langer als weeshuis te fungeren. Men adviseerde een nieuw weeshuis te bouwen op een locatie buiten het centrum vanwege de grootschaligheid van het project. Er moest plaats zijn voor 350 wezen: 140 jongens, 140 meisjes en 70 kleine kinderen. Het 16 pagina dikke programma vermeldde voorts dat de slaapzalen op de verdieping moesten komen, de begane grond was voor de voorzieningen en de kelder voor opslag van boter, vlees, kolen, turf en stro. Ook moest er een mogelijkheid zijn voor droogzolders. De kosten exclusief de fundering, mochten niet hoger zijn dan f 180.000,-.
De keus voor de locatie viel op een stuk weiland aan de buitenzijde van de Singel omdat er aan het Om en Bij en aan de Hooftskade reeds een aantal woningen, een bakkerij en het oude mannen- en vrouwenhuis in eigendom waren van de Hervormde Diaconie. Na een mislukte samenwerking met de architect K.H. van Brederode en een teleurstellende prijsvraag wordt uiteindelijk in februari 1862 E. Saraber uitgenodigd een ontwerp te maken.
In tegenstelling tot de meeste ontwerpen die een vierkante plattegrond beoogden, bijvoorbeeld het ontwerp van N. Redeker Bisdom (zie illustratie), ontwierp Saraber uit een U-vormige plattegrond die vrijwel symmetrisch is en twee verdiepingen telt. Het hoofdgebouw aan de Hooftskade herbergt op de begane grond alle voorzieningen als keuken, eetzalen en bijvoorbeeld de diakenzaal. De badkamers waren als eenlaagse elementen gelegen in de twee binnenhofjes van het hoofdgebouw . Op de eerste verdieping van het hoofdgebouw en van de vleugels bevinden zich voornamelijk de slaapzalen en ziekenzalen zodat de rust gewaarborgd is. De hoofdentree bevindt zich in het midden van de voorgevel in een uitspringend gedeelte. In de vleugels zijn de vertrekken van de jongens (links van de hoofdingang, aan de Koningstraat) en de meisjes (rechts) Op de begane grond bevinden zich de eet-, werk-, leer-, en speelzalen en overdekte speelplaatsen die in open verbinding staan met de buiten speelplaatsen. Op de eerste verdieping de slaapzalen. De begane grond aan de Koningstraat bevat ook nog een woning voor de hoofdonderwijzer van de naastgelegen school die in dezelfde tijd is gebouwd. Deze school is ook door Saraber ontworpen en staat apart vermeld in deze oeuvrelijst. De binnenplaats tussen de vleugels was door een hoge muur verdeeld in een jongens en een meisjes speelplaats. De gehele organisatie van de verschillende ruimtes is helder gegroepeerd langs vier assen; twee dwarsassen in het hoofdgebouw en twee lengteassen, in elke vleugel één. De trappenhuizen zijn strategisch geplaatst in de uiteindes van de vleugels en in het midden van elk van de drie bouwdelen. De suppoostenkamers zijn strategisch gesitueerd in de buurt ven de trappenhuizen en de kamers van de jongensvader en de meisjesmoeder liggen onder een hoek van 45 graden in de binnenhoek van de twee kruisende assen zodat ze controle uitoefenen over beide assen evenals op de speelplaatsen. Het hoofdgebouw is onderkelderd ten behoeve van de opslag van levensmiddelen, zand en kolen. Onder de badkamers op de binnenplaatsen bevonden zich opvangbakken voor regenwater. Onder de kappen bevonden zich de droogzolders en de waterreservoirs die opgepompt water onder druk naar de wasbassins stuwden.Alle gevels zijn strikt symmetrisch en zijn uitgevoerd in schoon metselwerk met een houten kordonlijst tussen de verdiepingen. De vensters zijn tweedelig met elk 15 ruiten, de plint is van hardsteen. Het gebouw heeft een zakelijke en onopgeschmukte uitstraling en bevat kenmerken van het eclecticisme.De voorgevel heeft 21 vensterassen en bestaat uit vijf geveldelen: een middenpartij van vijf vensterassen breed, op de hoeken twee partijen van drie vensterassen breed en twee tussengelegen delen van elk vijf vensterassen breed. De hart-op-hart afstand van de vensterassen is in tussengelegen delen iets groter.
De middenpartij ligt verder naar voren en is verhoogd met een attiek waardoor er zich een vijftal vierkante vensters boven de vensters van de eerste verdieping bevindt. Daarbovenop bevindt zich een fronton met oculus. De middelste vensteras met hoofdentree is gedecoreerd met een natuurstenen omlijsting met in de top een herdenkingsplaat met daarop de tekst: Diaconie weeshuis der Nederduitsche Hervormde Gemeente 1867 Dit alles draagt eraan bij dat deze midden partij sterk wordt benadrukt.
De twee partijen op de hoeken onderscheiden zich doordat zij verder naar voren liggen, zelfs verder dan de middenpartij. Zij bevatten evenals de middenpartij een fronton met oculus.
De gevels tussen deze drie bouwdelen verbergen een lessenaarsdak en hebben daardoor alleen een kroonlijst.
De zijgevels zijn vrijwel identiek en bevatten 23 vensterassen, verdeeld over 9 delen. Vijf delen springen iets verder naar voren maar minder ver dan bij de voorgevel het geval is. De buitenste, uitstekende delen hebben één vensteras met elk twee blinde vensters en worden aan bovenzijde afgesloten met een fronton met oculus. Het middendeel bestaat uit drie vensterassen en eveneens een fronton met oculus. Daartussen zijn nog twee delen van drie assen breed die wel naar voren uitsteken maar geen fronton bevatten. Net zoals bij de voorgevel is de afstand tussen de vensterassen in de delen die verder naar achteren liggen iets groter. De gevel aan de Koningstraat bevat ook een ingang in het midden van de gevel en twee ingangen vlak naast de twee buitenste geveldelen.De gevels aan de binnenzijde, langs de speelplaatsen, zijn het spiegelbeeld van de gevels aan de buitenzijdes. Het verschil zit hem in de boogvensters op de begane grond. Ook ontbreekt de kordonlijst. Een zevental bogen is open en dient als doorgang tussen de buiten speelplaatsen en de overdekte speelplaatsen.Op technisch gebied bleek Saraber zeer vooruitstrevend te zijn geweest. Dat blijkt uit het gebruik van ijzeren binten voor de vloeren en een vroegtijdige toepassing van spouwmuren. Ook maakte hij gebruik van ijzeren onderdorpels en gietijzeren spiltrappen.
Op 5 november 1867 werd het weeshuis gewijd en betrokken de kinderen het gebouw. Die dag was een feestelijke dag met een uitgebreid programma. Om negen uur in de ochtend vertrokken ongeveer 300 wezen vanuit het weeshuis aan het Spui naar de Willemskerk aan de Nassaulaan (een manege die door Saraber in 1854 tot kerk werd verbouwd) voor een feestelijke kerkdienst. Vervolgens vertrokken de kinderen naar het nieuwe weeshuis aan de Hooftskade alwaar een aantal sprekers hen in de catechisatiezaal welkom heetten en er een lied werd gezongen dat speciaal voor de gelegenheid was geschreven en gecomponeerd. Na het avondmaal kwam er nog een goochelaar het publiek vermaken. De kinderen gingen om tien uur, na koffie en brood naar hun nieuwe slaapzalen. Met nog een feestelijk middagmaal de volgende dag was het weeshuis officieel in gebruik genomen.
Dan begint het dagelijkse leven van de wezen in het Diaconie-weeshuis. De kinderen gingen overdag naar de weeshuisschool en daarna konden zij, afhankelijk van het geslacht, gaan spelen of schoonmaken. Het huishouden van het weeshuis werd uitgevoerd door de meisjes. De kleinste kinderen werden ingezet voor het schoonmaken van het gebouw. Na beëindiging van de lagere school leren de meisjes naaien en breien. Alle kleding van de wezen werd toentertijd in het weeshuis zelf geproduceerd. Ook werd er kleding op bestelling gemaakt. Daarnaast moesten de meisjes strijken, bedden opmaken, stoppen en voor de kleinere kinderen zorgen. Alleen koken werd door het personeel gedaan hoewel de meisjes wel werden ingezet voor aardappels schillen en groenten schoonmaken (als die er al waren).
De jongens hadden een gemakkelijker leven totdat ze de lagere school hadden afgemaakt. Dan moesten zij in dienst bij een leermeester om een ambacht te leren. Zij werkten dan de hele dag buiten de deur voor een baas en leverden hun weekloon in bij het weeshuis. Maar in ieder geval konden zij naar buiten in tegenstelling tot de meisjes die alleen op zondag naar buiten mochten om naar huis te gaan. De rest van de dagen moesten zij binnen de muren van het weeshuis brengen.
Het dieet bestond uit rogge- en tarwebrood uit de diaconale bakkerij verderop en verder vooral bonen, aardappels en gort, vandaar de bijnaam Gortpaleis. Vlees kwam er nauwelijks op tafel en verse groenten waren al helemaal een uitzondering. Voornamelijk werd er melk en karnemelk gedronken. Alleen op feestdagen en jubilea was er meestal wel iets extras zoals een gebakje of een tulband. Eenmaal zelfs een flesje limonade. Het jubileumjaar 1917 verschafte een echte feestmaaltijd: vooraf soep, kalfsvlees met aardappelen en prinsessenbonen als hoofdgerecht en een dessert met pudding, fruit en gebak. Het bestuur bestond uit regenten en regentessen, de zogenaamde buitenvaders en -moeders, die eindverantwoordelijk waren voor de gang van zaken. De alledaagse directie werd gevoerd door de binnenvader en -moeder. Het laatste directeursechtpaar, meneer en mevrouw Wiersma, zorgden voor vele positieve veranderingen. Zo werd de weeshuiskleding afgeschaft en werd kleding op maat besteld die de kinderen zelf mochten uitzoeken. De schooljongens moesten nu ook meer gaan helpen in het huishouden hoewel de meeste taken nog steeds door de meisjes werden gedaan.
In 1910 blijkt men al ontevreden te zijn over het functioneren van het gebouw. De architect Van Nieukerken maakte een plan voor een ingrijpende verbouwing voor f 105.000,-. Ondanks dat het plan goed werd ontvangen was de bouwcommissie van mening dat sloop en nieuwbouw beter zou zijn en ook een f 41.000,- goedkoper. Om onduidelijke redenen is er echter niets veranderd.De klachten over het gebouw bleven dus aan. Het gebouw werd herhaaldelijk vergeleken met een klooster en op vele punten voldeed het gebouw niet meer aan de eisen van dat moment en aan de behoeften voor het teruglopende aantal wezen (er waren begin 20e eeuw nog maar 150 kinderen) Aan de architect G. van Hoogevest werd gevraagd een plan te maken voor de verbouwing en de gedeeltelijke sloop van de vleugel aan de Koningstraat alwaar hij een aantal woningen met winkels zou ontwerpen. Het budget was f 150.000,- voor de verbouwing en sloop en f 60.000,- voor de woningen aan de Koningstraat. De plannen werden uitgevoerd maar uiteindelijk bleek er een overschrijding van maar liefst f 100.000,- te zijn terwijl men nog niet eens aan de bouw van de nieuwe woningen was begonnen. Deze laatste werd dan ook voor onbepaalde tijd uitgesteld. De verbouwing was echter wel naar grote tevredenheid van de kerkenraad, zo blijkt uit een rapport van februari 1927.
De indeling werd ingrijpend veranderd, mede veroorzaakt door de sloop van een groot gedeelte van de jongensvleugel. Belangrijke ingrepen waren het vervangen van het grote trappenhuis in de jongensvleugel voor een kleinere trap zodat er meer vloeroppervlak ontstond, de trappen achter de centrale hoofdtrappenhuis verdwenen en daar kwam een extra binnenplaats. Het hoofdtrappenhuis kreeg daarbij een grote raampartij met glas-in-lood. Verder werden de grote zalen op de begane grond verkleind, kregen de ziekenzalen verandas en balkons en werden aan de binnengevel van de overgebleven vleugel een aantal vensters en openslaande deuren toegevoegd. Van de oorspronkelijk negen open doorgangen tussen de overdekte en de buiten speelplaats bleven er drie open, de rest werd dicht gezet. Het uiterlijk bleef verder vrijwel ongewijzigd met uitzondering van de platte daken die werden aangebracht op de lange vleugel en op de bouwdelen tussen de paviljoens in de voorgevel.
Tot en met het begin van de oorlog bleef het weeshuis in gebruik. Aan het begin van de oorlog zijn er nog naarstig woon- en slaapvertrekken in de kelders gebouwd als schuilkelders. De grotere meisjes kregen elk één kleuter aangewezen die ze in veiligheid moesten brengen bij alarm. Een groep van 25 jongens was brandwacht. Uiteindelijk werd het gebouw op 1 maart 1942 gevorderd door de Rijksgebouwendienst die er de Rijks Recherche Centrale in vestigde. De wezen werden verspreid en kwamen uiteindelijk na de oorlog in een aantal villas in Scheveningen terecht. De grote jongens verhuisden naar kasteel De Binckhorst. Ze keerden niet meer terug naar het weeshuis aan de Hooftskade.
In de oorlog kwam er een officieel huurcontract tot stand tussen de Hervormde gemeente en de Rijksgebouwendienst. Dat contract liep na de oorlog gewoon door. Wellicht dat mede hierdoor het weeshuis niet meer als zodanig werd gebruikt. Tot 1990 bleef het gebouw in gebruik als kantoor en fungeerde voortdurend als tijdelijke huisvesting voor vele verschillende rijksdiensten. Er waren in die periode twee hoofdgebruikers: het Voedselbureau en opvolgers, onderdeel van het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, van 1946 tot 1972 en afdeling Waterhuishouding en Waterberging van Rijkswaterstaat, van 1973 tot 1990. Daarnaast kleinere afdelingen voor langere of minder lange periodes zoals bureau Werving van Defensie en enkele afdelingen van Buitenlandse zaken en Economische zaken. De laatste dienst die er was gevestigd was de dienst Getijdenwateren van Rijkswaterstaat. Deze dienst huisde het commandocentrum in geval van een watersnood. Ook werden de verwachte waterstanden hiervandaan gemeld en werd er hier vandaan eventueel besloten tot extra dijkbewaking. Deze belangrijke functies zorgde ervoor dat het weeshuis in de beginjaren 80 van de 20e eeuw nogmaals grondig werden verbouwd om de beveiliging van het pand te optimaliseren. In 1989 vertrok ook deze dienst uit het pand en was de huur opgezegd. Een tijd lang heeft men moeten leuren met het pand om uiteindelijk in projectontwikkelaar Onniré een koper te vinden die het pand op 22 december 1989 overneemt. In de maanden daarop wordt een ambitieus plan gemaakt om rond de 90 appartementen te bouwen in het voormalige weeshuis. Het architectenbureau Rappange, dat ervaring heeft met grootschalige renovaties, wordt ingehuurd om het plan te maken, de uitvoering ligt bij Dickhoff Bouw uit Rotterdam. Begin 1991 wordt gestart met de eerste sloopwerkzaamheden en in 1992 is het gebouw opgeleverd. Er zijn nu 85 appartementen in het voormalige weeshuis gerealiseerd en daarmee is het Diaconie-weeshuis der Nederduitsche Hervormde Gemeente, dat inmiddels tot rijksmonument is benoemd, bewaard voor de toekomst.