Essay:
|
Paul De Ley (geb. 1943) De belangrijkste bron voor deze publicatie vormt het archief van Paul De Ley, dat het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam in 2005 verworven heeft. In de loop van 2003 werd het NAi benaderd door Paul De Ley om te informeren of er interesse bestond voor de maqu ... meer
Paul De Ley (geb. 1943)
De belangrijkste bron voor deze publicatie vormt het archief van Paul De Ley, dat het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam in 2005 verworven heeft. In de loop van 2003 werd het NAi benaderd door Paul De Ley om te informeren of er interesse bestond voor de maquettes van zijn werken. Niet alleen voor de maquettes was belangstelling, maar voor het hele archief van De Ley, aangezien het waardevol materiaal bevat voor de beeldvorming van de stadsvernieuwing in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Het archief van Paul De Ley bestaat niet alleen uit een grote hoeveelheid ontwerptekeningen, documentatie van buurtacties, brochures en pamfletten, maar ook uit rijk beeldmateriaal, waarmee het 'bouwen voor de buurt' uit de jaren zeventig in beeld gebracht wordt. Naast dit archiefmateriaal was er bovendien de bij de BONAS-inventarisaties niet zo vaak voorkomende situatie dat de architect zelf zijn werk kon toelichten. De diverse gesprekken die de auteur met de architect gevoerd heeft, hebben een waardevolle aanvulling geleverd op het archiefmateriaal. Ook gesprekken met zijn naaste medewerksters gaven een extra dimensie aan het verhaal. De bijdrage van Marijke De Ley-Reus is van bijzondere betekenis geweest vanwege haar kleuradviezen, die de gebouwen van Paul De Ley een vrolijke noot hebben gegeven. De kleurkaternen in deze publicatie, die door het bouwbedrijf De Nijs financieel ondersteund worden, benadrukken de betekenis hiervan. Vanaf het begin van de oprichting van zijn altijd klein gebleven architectenbureau is Fenna Oorthuys zijn rechter hand geweest als maquettebouwer, tekenaar en in de laatste jaren als medewerkend architect. In 2003 heeft dit geresulteerd in de oprichting van een gezamenlijk architectenbureau De Ley en Oorthuys architecten. Met deze nieuwe uitgave in de BONAS serie van architectuurmonografie?n wordt een bijdrage geleverd aan de opdracht waar de Stichting BONAS al meer dan tien jaar voor staat: het toegankelijk maken van het bouwkundig erfgoed van Nederland, of te wel 'het gezicht' van Nederland.
Tonny Claassen, maart 2007
Inleiding
De jaren zestig en zeventig worden in Nederland als de belangrijkste cesuur in de naoorlogse periode gezien.(1) Dankzij overheidssteun, lage lonen en massaproductie was er sprake van economische voorspoed. In de tweede helft van de jaren zestig wilde echter een groter deel van de bevolking meedelen in de economische voorspoed: de lonen werden 'vrijgegeven'. In diezelfde periode deed een democratiseringsbeweging haar intrede. Er ontstond protest tegen de bestaande politiek en maatschappij, die onder andere tot uiting kwam in reformatie- en protestbewegingen over het hele politieke spectrum: Boerenpartij, D'66, Christenradicalen, Nieuw Links en Provo. In 1968, op het hoogtepunt van Provo, was door de gemeente Amsterdam het principebesluit genomen om over te gaan tot het aanleggen van een metronet. In hetzelfde jaar had Minister Schut van Volkshuisvesting het begrip 'experimentele woningbouw' gelanceerd en stelde hij daarvoor subsidies beschikbaar. Het rapport van Rome uit 1972 en de oliecrisis van 1973 kondigden een tijdperk aan met een ander economisch klimaat: er kwamen 'grenzen aan de groei' in het vooruitzicht met een groeiende werkloosheid als dreigend gevolg. Via buitenparlementaire acties werd druk uitgeoefend op de overheid. De kraakbeweging organiseerde zich in een grimmig en agressief verzet tegen de heersende orde. Ook onvrede over de kwaliteit van de gebouwde omgeving gaf aanleiding tot kritiek. De gemeentelijke politiek, die tot cityvorming zou leiden, werd onder vuur genomen. De burgerij was in alle opzichten mondig geworden. In 1964 begon Paul De Ley in Amsterdam zijn studie bouwkunde aan de Academie van Bouwkunst. Hij ontwikkelde zich tot een maatschappelijk betrokken architect. In 1973 richtte hij zijn eigen architectenbureau op. In datzelfde jaar trad het kabinet-Den Uyl aan, dat van stadsvernieuwing ??n van de belangrijkste speerpunten maakte.(2) Tijdens zijn studie aan de academie raakte Paul De Ley nauw betrokken bij buurtacties in de Amsterdamse binnenstad. Samen met Jouke van den Bout heeft hij met een woningbouwproject op het Bickerseiland een belangrijke impuls gegeven aan 'Bouwen voor de buurt' en ertoe bijgedragen dat stadsvernieuwing een politiek thema werd in Den Haag. Op het Bickerseiland wist hij met Van den Bout, maar vooral ook samen met bewoners en actievoerders, de teloorgang van de woonfunctie en de cityvorming tot staan te brengen. Met volle overgave en een optimistisch geloof stonden ze als wereldverbeteraars, compleet met lange haren en zwartleren jacks, op de barricaden voor de kwaliteit van de buurt. Hun succes betekende een ware cultuuromslag voor de gemeente Amsterdam en een voorbeeld voor andere Amsterdamse buurten, maar ook elders in het land. Zelfs vanuit het buitenland was belangstelling voor deze nieuwe idee?n. Maatschappelijke thema's zouden voortaan hun weerslag vinden in het architectonisch ontwerp. Het begrip 'bewonersparticipatie' werd toegevoegd aan het vocabulaire van de architect. Maar bewonersparticipatie betekende voor Paul De Ley niet dat de bewoners het maar voor het zeggen hadden. Het was vaak een moeizaam gevecht met buurtcomit?s, gemeentelijke instanties en allerlei andere betrokkenen, waarbij buurt en architect niet altijd op ??n lijn zaten. Op de Academie was Paul De Ley in contact gekomen met Theo Bosch en hij kwam via Bosch op het bureau van Aldo van Eyck terecht, waar 'het verhaal van een andere gedachte'(3) een antwoord aanreikte op actuele problemen als grootschaligheid en anonimiteit en de verstoorde relatie tussen de mens en zijn omgeving. De thema's die op dit bureau een rol speelden, ziet men steeds terugkeren bij De Ley, wiens oeuvre vrijwel geheel uit woningen bestaat: ontmoeting, menselijke maat, functiemenging, flexibiliteit en contextualiteit. De plattegronden worden gekenmerkt door aandacht voor licht, uitzicht en ruimtelijkheid, met als resultaat: zorgvuldige inpassing van de woningbouwplattegronden en even zorgvuldige inpassing in de stedenbouwkundige context. Deze twee aandachtsvelden liggen bij Paul De Ley als vanzelfsprekend in elkaars verlengde. Het passen en meten in de woningen leidde tot een - zeker bij sociale woningbouw - extreme gevarieerdheid van plattegronden en in de stedenbouwkundige situatie tot ingenieuze oplossingen. Paul De Ley voelde zich duidelijk ge?nspireerd door het werk en de vormgeving van Theo Bosch en Lucien Lafour, die beiden zoals hijzelf afkomstig waren van het bureau van Aldo van Eyck, de 'school van Van Eyck'. Ze deden over en weer veel inspiratie van elkaar op en groeiden uit tot een herkenbare groep architecten met details als overstekende kroonlijsten, verdiepte balkons, gestucte gevels en grote ronde erkers, maar vooral ook ontmoetingsplekken als toegevoegde waarde aan hun gebouwen. Contextualiteit en continu?teit was hun gemeenschappelijke 'drive' met als doelstelling verbetering van het wonen in de binnensteden. Of zoals Paul De Ley het formuleerde: 'Buiten is ook een verblijfplaats.' Hij ontwikkelde zich tot een specialist op het gebied van stadsvernieuwing. Voor Paul De Ley vormde het maatschappelijk engagement een van belangrijkste drijfveren voor zijn werk. Aanvankelijk werd de stedenbouwkundige continu?teit gezocht in kleinschalige woningbouw met mansarde kappen, waarbij iedere woning in de gevel zoveel mogelijk afzonderlijk werd geaccentueerd. In de loop der tijd hebben zijn gebouwen een strakker uiterlijk gekregen en zich losgemaakt van individuele articulatie. Het werden woongebouwen en straatwanden in gepleisterde vlakken, die abstraherend werkten en loskwamen van ambachtelijk metselwerk. Eind jaren ' 80 vond er een verschuiving plaats in de richting van 'bouwen voor de markt' in plaats van 'bouwen voor de buurt'. De overheid trok zich langzaam maar zeker terug, de subsidies stopten en er ontstond met de opkomst van de projectontwikkelaars een totaal andere, marktconforme manier van bouwen, waarbij marketingtechnieken ontwerpen medebe?nvloedden. Dit had vanzelfsprekend grote gevolgen voor een architect die niets liever deed dan een bijdrage te leveren aan het maken van bewoonbare buurten en zelf het hele bouwproces vanaf voorlopig ontwerp tot en met de oplevering in eigen hand wilde houden.
Jeugd en opleiding
Paul De Ley is op 14 september 1943 in Hilversum geboren in een onderwijzersgezin als zoon van hoofdonderwijzer Martinus Ludovicus De Ley en Christina Jannetje van Eeuwen, die tot aan haar huwelijk onderwijzeres was.(4) Het gezin bestond uit drie kinderen: twee zonen en een dochter als jongste. Paul was de middelste van de drie. De manier waarop zijn naam gespeld wordt:, De Ley ('De' met hoofdletter), verwijst naar de Belgische afkomst van zijn vader, die zoals veel Belgen in de Eerste Wereldoorlog als vluchteling in het neutrale Nederland terecht was gekomen. In het gezin De Ley in Hilversum, waar Paul opgroeide, heerste een zekere strengheid. Zijn vader was door zijn werk en door de arbeidersbuurt waar hij woonde sterk betrokken geraakt bij de SDAP. Het was een strenge, maar tevens sociaal bewogen en rechtvaardige persoonlijkheid, die hechtte aan discipline en degelijk onderwijs. Een opleiding op een kunstacademie was niet bespreekbaar, hoewel zijn moeder, die zelf niet onverdienstelijk tekende, wel wat zag in een dergelijke opleiding. Paul was van jongs af aan veel aan het tekenen en op vakanties met familie of vrienden ging er altijd een schetsblok mee. Paul had als kind veel last van astmatische bronchitis en kreeg dan thuis les van zijn moeder. Zijn zwakke gezondheid speelde een rol bij de keuze voor een vervolgopleiding na de lagere school. Dat werd in eerste instantie MULO. Al gauw werd de overstap gemaakt naar de Gemeentelijke HBS in Hilversum. In het vierde jaar van de HBS leidde zijn gedrag tot hoogoplopende conflicten . De HBS werd voortijdig verlaten om in Utrecht een opleiding te gaan volgen aan de HTS. Het werd de opleiding Bouwkunde. Deze keuze was nog niet uit volle overtuiging. Pas in het praktisch jaar van de HTS, waarin hij kennis maakte met de dagelijkse praktijk van de bouwwereld, raakte hij enthousiast en werd zijn keuze voor bouwkunde definitief bepaald. Hij kwam in contact met het echte vak: een half jaar bij het architectenbureau van J. van der Zee in Bussum en een half jaar bij het aannemersbedrijf Pellikaan in Hilversum. Het was niet zozeer het soort gebouwen dat hem bij Van der Zee inspireerde, maar het enthousiasme waarmee aan projecten gewerkt werd. Zijn passie voor bouwkunde kwam opeens in een stroomversnelling. Hoewel Paul De Ley in Hilversum opgroeide tussen architectuur van hoge kwaliteit, heeft dat zijn keuze voor dit vak niet direct be?nvloed . Als kind bracht hij voor zijn oom groente naar het sanatorium Zonnestraal. Hij herinnert zich nog de onhandige witte muurtjes bij de keuken. De architectuur van Dudok en Duiker vormde voor hem het vanzelfsprekende en vertrouwde landschap van zijn jeugdjaren. Het besef in een bijzondere omgeving te zijn opgegroeid kwam later. Na de HTS ging Paul De Ley naar de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (1964-1971). Dat betekende overdag werken bij een architectenbureau en 's avonds naar de Academie.
De erfenis van 'Forum'
Zowel op de Academie als op de verschillende architectenbureaus waar hij werkte, kwam Paul De Ley in aanraking met een nieuwe architectonische benadering. Er werden thema's aan de orde gesteld zoals stedelijke identiteit, menselijke schaal en flexibiliteit. Een configuratieve ontwerpwijze gaf met behulp van geometrische rasterpatronen vorm aan het complexe stedelijk weefsel. In de praktijk betekende dit dat met gebruikmaking van herkenbare en herhaalbare structuren de grote diversiteit van de stad gestalte kreeg. Overigens speelde een dergelijk patroon van steeds dezelfde, geometrische elementen tegelijkertijd in op de ontwikkelingen in de systeembouw met prefab elementen. Deze configuratieve opvattingen werden uitgedragen door de nieuwe Forumredactie, die van 1959 -1963 leiding gaf aan dit tijdschrift en bekend is geworden als de Forumgroep.(5) Sommige redactieleden doceerden aan de Academie van Bouwkunst, waar ook de eerste redactievergaderingen werden gehouden.(6) Een aantal van De Ley's studieopdrachten laat zien dat de studenten vertrouwd werden gemaakt met het configuratief ontwerpen. Deze ontwerpwijze zou in de jaren zestig en zeventig het architectuurklimaat in Nederland voor een groot deel bepalen. Er werd zelfs van een nieuwe architectuurstroming gesproken, die de 'New Amsterdam School'(7) werd genoemd, maar meestal met de term 'structuralisme' werd aangeduid. Deze terminologie is niet erg gelukkig doordat ze associaties oproept met het Franse structuralisme van Claude L?vi-Strauss, terwijl de term hier voornamelijk stoelt op het veelvuldig toepassen van gelijkvormige structuren.(8) Paul De Ley werkte van 1969-1973 bij het Architectenbureau van Aldo van Eyck. Dit was het begin van een belangrijke periode, vooral vanwege de opvattingen, die Van Eyck had over de inhoud van het vak van architect: aandacht voor continu?teit en contextualiteit, voor de structuur van de traditionele stad , voor bewoonbare steden met een menselijke maat. Hierbij was het van wezenlijk belang functies als wonen en werken met elkaar te combineren. Functiemenging moest nieuw leven ingeblazen worden door de stad te reanimeren en bestaande structuren te respecteren, met oog en aandacht voor het specifieke karakter van de situatie, maar zonder daarbij de omgeving te reproduceren. Deze contextuele benadering vormde in de jaren zeventig een geliefd uitgangspunt voor een nieuwe generatie van jonge architecten, die betrokken was bij stadsvernieuwingsprojecten in de historische binnensteden. Deze opvattingen stonden tegenover de visies van tijdgenoten die pleitten voor rationele structuren en ruimte voor cityvorming in de binnensteden. De tijdens het interbellum ontwikkelde idee?n van CIAM (Congr?s Internationaux d'Architecture Moderne) over functiescheiding van wonen, werken, recreatie en verkeer waren in de vroege jaren zestig nog steeds van grote invloed, zeker bij de gemeente Amsterdam. Als gevolg hiervan dreigden vele oude buurten te sneuvelen. In de periode dat Paul De Ley in dienst was bij het bureau van Van Eyck en Bosch, werd er gewerkt aan Galerie Schmela in D?sseldorf (1967-1971), aan de plannen voor de binnenstad van Zwolle (1970 -1976) en aan het plan tot Herziening van het Wederopbouwplan voor de Nieuwmarkt in Amsterdam (1969-1970). Deze plannen waren alle gesitueerd in historische binnensteden en hadden een overeenkomstige aanpak in het respecteren van het historische gegroeide stadsweefsel.(9) Het bureau van Aldo van Eyck werkte aan de plannen voor de Nieuwmarkt terwijl gemeente en buurtbewoners verwikkeld waren in een harde strijd over het Wederopbouwplan voor de Nieuwmarkt uit 1953. Hoewel de concrete betrokkenheid van Paul De Ley hierbij niet overschat moet worden, is de impact hiervan op zijn verdere loopbaan bijzonder groot geweest. Hij leerde op een andere manier kijken naar de stad. In de Nieuwmarkt was het beleid van de gemeente er op gericht om oude, in verval geraakte buurten te slopen en op de vrijgekomen terreinen de 'city' te ontwikkelen, het zakenhart van de stad, waarin voorrang gegeven werd aan het bedrijfsleven en het autoverkeer. Er werd door de Amsterdamse dienst Stadsontwikkeling een wederopbouwplan voor de wijk ontworpen, waarin de historische stadskern niet werd gerespecteerd. Onderdeel vormde de aanleg van een nieuwe autoweg dwars door het midden van de wijk. In 1968 had de gemeenteraad het besluit genomen om een metronet aan te leggen ten behoeve van grootschalige vernieuwing en cityvorming. Met de bouw van de eerste lijn, de oostlijn naar de Bijlmermeer, zou een groot deel van de Nieuwmarktbuurt , die inmiddels door verkrotting aan het verpauperen was, op de schop gaan. Maar naarmate de consequenties van de bouw van deze lijn voor het centrum van de stad zichtbaar werden, nam het verzet hiertegen toe en kwam de gemeentelijke politiek in onzeker vaarwater. Anti - autoritaire ontwikkelingen van de jaren zestig hebben daar ongetwijfeld hun bijdrage aan geleverd. Er was veel onrust in de stad. In mei 1965 deed Provo van zich horen in Amsterdam. De 'regenten' werden van het 'pluche' gestoten. De verbeelding kwam aan de macht, zo heette het. Van bovenaf opgelegde plannen werden niet meer vanzelfsprekend geaccepteerd door de jongere generatie. Het klimaat in de stad veranderde; een verandering die het best getypeerd kon worden met de woorden mondigheid en betrokkenheid.(10)Dit vond zijn weerklank - ook op de Academie en het bureau van Van Eyck - in heftige discussies en acties tegen de Bijlmermeer, tegen het nieuwe stadhuis op het Waterlooplein en tegen de stedelijke grootschaligheid. Buurtacties kwamen op gang in de Nieuwmarkt, op het Bickerseiland en in de Dapperbuurt. Zo begon eind jaren zestig onder publieke druk de politieke draagkracht voor cityvorming en de grootscheepse kaalslag langzaam af te nemen en gaf de gemeente in 1969 een meervoudige opdracht aan drie architecten, Aldo van Eyck, Dick Apon en Herman Hertzberger, om een alternatief plan voor de Nieuwmarkt te ontwikkelen. Het plan van Aldo van Eyck met de veelzeggende titel 'De stad als donor' werd uiteindelijk uitgekozen om verder uit te werken. Met enerzijds een voortdurende dwarsliggende dienst Stadsontwikkeling en anderzijds breed gedragen steun van buurtbewoners en actiegroepen ging het bureau aan de slag. Het hoeft geen betoog dat deze periode voor Paul De Ley van grote betekenis is geweest. Behalve dat hij meewerkte aan de uitwerking van het plan Van Eyck, waren het de felle discussies in het bureau, de harde acties buiten op straat en de confrontaties met Stadsontwikkeling waardoor dit hele gebeuren een meerwaarde kreeg. 'De stad als donor' was van blijvende betekenis voor zijn verdere loopbaan als architect.
'Bouwen voor de Buurt'
In 1969 had de Groene Amsterdammer een idee?nprijsvraag uitgeschreven voor een bestemming van het Paleis op de Dam tot Raadhuis van Amsterdam. Het was niet de bedoeling om het hele gemeentelijke apparaat weer op de Dam terug te brengen, maar slechts om te onderzoeken of de primaire, representatieve functies teruggebracht konden worden in het Paleis. Daardoor zou het Paleis samen met het omringende gebied weer het middelpunt kunnen vormen van de oude stadskern.(11) Voor twee studenten aan de Academie van Bouwkunst, Paul De Ley en Jouke van den Bout, was dit een uitdaging en tegelijk de aanleiding om te gaan samenwerken. Niet zozeer om het Paleis weer opnieuw als stadhuis op de kaart te zetten, maar om de discussie hierover als platform te gebruiken en hun idee?n over het besturen van een grote stad te kunnen ventileren. In hun ontwerp met als motto 'De Hoge Hoed' - waarvoor ze een eervolle vermelding kregen - werden hun favoriete thema's als decentralisatie en deconcentratie verwoord in de wollige terminologie van de jaren zestig zoals: 'Een stad als een huis is een stadhuis'(12), waarin het 'Forumverhaal' doorklinkt met de bekende uitspraak van Aldo van Eyck 'Maak van ieder huis en iedere stad een tros plekken, maak bovendien van ieder huis een kleine stad en van iedere stad een groot huis.'(13) Hun samenwerking resulteerde verder in een gezamenlijk afstudeerplan en het daaruit voortgekomen woningbouwplan voor het Bickerseiland.
In 1953 was het Wederopbouwplan Westelijke eilanden verschenen, waarin de woonfunctie van dit gebied drastisch werd teruggedrongen: bestaande woningen zouden plaats moeten maken voor bedrijven en kantoren. In de jaren zestig ontstond door de groeiende welvaart in toenemende mate behoefte aan kantoren en bedrijven in of vlakbij de binnensteden, waarvoor in de steden autowegen aangelegd zouden worden. Voor de Westelijke eilanden betekende dit de aanleg van de autoweg dwars door de woonbuurt van de Haarlemmerhout tuinen. In de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (1966) werd woningbouw gepropageerd in buitenwijken en 'groeigemeenten' rond de grote steden om zo de 'doorstroming' te stimuleren: door de trek naar de woningbouw buiten de stad zou bouwterrein in de stad vrij komen voor bedrijfshuisvesting en verkeerswegen. Cityvorming en suburbanisatie gingen hand in hand.(14) Ook in het voorontwerp Nota Binnenstad uit 1968 werd voorrang gegeven aan Cityvorming en het verkeer.(15) Daar was in een aantal gebieden in de binnenstad al een begin mee gemaakt nadat deze in de jaren vijftig voorgedragen waren om te vallen onder de 'Wederopbouwwet', waardoor 80% van de kosten voor sloop en bouwrijp maken voor rekening van het rijk zou komen. Het ging o.a. om de Nieuwmarktbuurt, de Oostelijke eilanden met Kattenburg, de Jordaan, de Weesperstraat, de Jodenbreestraat en de Westelijke eilanden. Op het Bickerseiland zouden vier grote kantoorgebouwen komen. Er zou nog slechts voor 50 nieuw te bouwen flatwoningen ruimte zijn. In 1964 verrees het eerste grote kantoorgebouw, de Walvis van projectontwikkelaar Gaus. Ondertussen werd in deze periode een groot aantal krotwoningen gesloopt. Huiseigenaren zagen mede door het Wederopbouwplan van 1953 af van investering in het onderhoud. Of zoals een van de bewoners van de Westelijke eilanden het formuleerde: 'eerst stimuleert het beleid het stelselmatig verval van een stadsdeel. Dan volgt het allerergste: de verpaupering die is ontstaan dient als argument om de bewoners te verdrijven'.(16) In 1972 waren er nog 120 woningen (375 bewoners) over. Door toeval werd begin 1970 ontdekt dat projectontwikkelaar Gaus nieuwe activiteiten ontplooide voor de bouw van een tweede kantoorpand, de Narwal. De buurt was in rep en roer. Het Actiecomit? 'Westelijke Eilanden' werd opgericht. De buurt wilde dat het oorspronkelijk kleinschalige woon- en werk karakter en de leefbaarheid gehandhaafd werd. Niks moderne scheiding van functies, maar juist vermenging van wonen en werken: de structuur die de stad sinds eeuwen kenmerkte. Zo'n tien tot vijftien actieve bewoners vergaderden vanaf dat moment wekelijks, gaven een krantje uit en beplakten de hele stad met het affiche 'Blijf uit onze buurt'. Het was ??n van de eerste buurtacties in Nederland die zich verzetten tegen de grootschalige nieuwbouwplannen van de gemeente. Op de protesten en acties reageerde de heer Gaus in november 1970 in een interview in het Parool: 'De bewoners zijn een stelletje heethoofden, communisten. Moet ik nu met een betontimmerman van het buurtcomit? over het eiland praten? Dat is geen gesprekspartner, ik wil niveau en ik wil er best een klein Manhattan van maken'.(17) De bewoners kregen steun van het progressieve stadsbestuur dankzij toezeggingen van de 'rooie' wethouder Han Lammers en de CPN. In december 1970 werd de bouwvergunning voor de Narwal nog net tegengehouden door een motie van de CPN, die ingediend was nadat bewoners de eilanden van de stad hadden afgesloten door het ophalen van de bruggen. Op 3 maart 1971 echter ging de raad toch 'om': de CPN liet de buurtbewoners in de steek en de gemeenteraad stemde v??r verlenen van de bouwvergunning voor de Narwal. De Narwal kon gebouwd worden. Woedende buurtbewoners namen hun toevlucht tot vechtpartijen en rookbommen onder het motto: 'Er is een spel met ons gespeeld.' Vanaf 1970 werkten Paul De Ley en Jouke van den Bout, die toen nog studeerden aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam, samen met de buurtbewoners aan een nieuw bestemmingsplan. In een krant hadden ze gelezen over het kantoorgebouw de Narwal dat op de Eilanden dreigde te komen en dat er een buurtvergadering over gehouden zou worden. Daar hebben zij zich aangemeld als bouwkundige adviseurs bij het ontwikkelen van een eigen plan: 'Bewoners over de toekomst', met de bedoeling dat het Wederopbouwplan uit 1953 van tafel zou gaan. De buurt moest zijn oorspronkelijke karakter terugkrijgen, met name de menging van wonen en werken, en er moesten eisen gesteld worden aan bedrijven die zich op het eiland wilden vestigen, om zo de leefbaarheid van de buurt te garanderen. Om het gevecht tegen de Narwal te versterken was er een 'Opbouwplan Westelijke Eilanden' opgesteld dat in januari 1971 in het blad van de BNA 'Plan' gepubliceerd werd. Er werden zeshonderd overdrukken van het blad gemaakt, die huis aan huis verspreid werden.(18) Tot juni 1972 duurde het nog voordat er een nieuw bestemmingsplan definitief werd goedgekeurd: de oude rooilijnen werden aangehouden en de woonbestemming werd gehandhaafd en versterkt. De wijziging van het bestemmingsplan was een revolutionaire doorbraak. Het was het eerste tastbare resultaat van buurtverzet tegen het oprukkende Cityvormingbeleid van de stadsbestuurders. Naast deze concrete successen was er sprake van een duidelijk bewustwordingsproces, de betrokkenheid en mondigheid onder de buurtbewoners was niet meer weg te denken. Het grote schaduwpunt was het mislukken van de actie tegen de Narwal. In eerste instantie ging het om hun afstudeerplan. Maar de realisering liet niet lang op zich wachten. Ondertussen was er in de loop van 1971 voor een gat aan de Bickersgracht door Jouke van den Bout en Paul de Ley samen met de buurt een woningbouwplan ontwikkeld. Op de plaats van een voormalige zand- en grindhandel werden 18 nieuwbouwwoningen en 2 bedrijfsruimten gepland. Om subsidie van de overheid te krijgen, werd de jonge woningcorporatie Lieven de Key benaderd om op te treden als opdrachtgever en tijdelijke intermediair tussen het Actiecomit? Westelijke Eilanden en de Gemeente Amsterdam. Dit alles vond plaats tegen een achtergrond van voortdurende controversen tussen de gemeentelijke diensten. Politieke twisten en ambtelijke touwtrekkerij belemmerden een slagvaardige aanpak.(19) Het was in deze gespannen situatie een hele kunst om goedkeuring te krijgen voor het plan. Het ging om smalle woningen van twintig meter diep, die van straat tot straat doorliepen. Om voldoende daglicht in de woningen te krijgen waren in het midden lichthoven aangebracht. De plannen stuitten op grote bezwaren van Bouw- en Woningtoezicht vooral ten aanzien van brandgevaar: 'moordenaars zijn jullie' en ten aanzien van de vluchtwegen: 'slurvenbouwers zijn jullie'.(20) Door de bouw van een model op ware grootte door de buurtbewoners in het ruimtelijk laboratorium werden de bezwaren overbrugd. De Dienst Volkshuisvesting en de wethouders Kuypers en Lammers, die aanvankelijk nog al wat bedenkingen hadden, gingen overstag en stelden zich achter het plan. Bovendien werkte vanaf dat moment de Dienst Volkshuisvesting als stimulator voor het project binnen het gemeentelijk apparaat. Het woningbouwplan kreeg zelfs het predikaat 'experimenteel', waardoor er meer subsidie binnenkwam en het tegelijkertijd gemakkelijker was onder de bouwverordeningen en andere voorschriften uit te komen. In 1968 had minister Schut van Volkshuisvesting de experimentele woning ge?ntroduceerd met een pleidooi voor kleinschaligheid en differentiatie.(21) Op 21 februari 1973 verkreeg het woningbouwplan definitief het predikaat 'experimenteel'. Paul De Ley reageerde daarop: 'Het is triest dat de bouw zo verarmd is dat normale dingen experimenteel worden genoemd...'.(22) Het experimentele karakter zat vooral in de lichthoven en het feit dat alle achttien woningen een andere plattegrond hadden. Bovendien was het verzet en de grote betrokkenheid van de buurtbewoners experimenteel te noemen. 0p 1 februari 1975 vond de feestelijke opening plaats van de achttien woningwetwoningen, de eerste realisatie van een plan met als motto: 'Bouwen voor de buurt' was hiermee een feit. Op 27 september 1975 werd de eerste paal geslagen voor het tweede nieuwbouwproject met 19 woningen en 1 bedrijfsruimte, even verderop aan de Bickersgracht, naar ontwerp van Paul De Ley. Vanaf dat ontwerp gingen Paul De Ley en Jouke van den Bout ieder hun eigen weg. Vanaf de tweede bouwfase op het Bickerseiland werkte Paul De Ley als zelfstandig architect. Tot 1975 had hij een werkplek op het bureau van Van Eyck en Bosch en daarna op het bureau van Boris Roos, beiden gevestigd aan de Prinsengracht. Vanaf 1978 had De Ley zijn bureau gevestigd aan de Nieuwe Herengracht 113, maar vanaf 1983 huurde hij ook een ruimte bij het bureau van Theo Bosch aan de Oudezijdsachterburgwal . Als zelfstandig bureau bestond het Architectenbureau Paul De Ley van 1973 tot 2003. Vanaf 2003 had De Ley samen met Fenna Oorthuys het bureau De Ley en Oorthuys Architecten.
Westerdokstrook
Met het bouwplan voor de Westerdokstrook werd een nieuwe koers ingeslagen. De stedenbouwkundige continu?teit in de vorm van mansarde kappen werd verlaten en langzaam werd ook het concept van de kleinschaligheid vaarwel gezegd. Niet iedere woning werd meer afzonderlijk benadrukt in de gevel met balkon of serre als een apart accent. Aan de gevels was de grote verscheidenheid aan woningen niet meer af te lezen. Gebouwen werden als ??n geheel ontworpen zonder de afzonderlijke woningen te articuleren. Erkers, balkons, serres en dakterrassen vormden hierin een beeldbepalend ritme. Het plan 'Westerdokstrook' met circa 170 woningen en 10 bedrijfsruimten liet deze ontwikkeling zien. De grote verscheidenheid aan woningtypes werd niet direct in het exterieur zichtbaar gemaakt. De gevels werden min of meer als straatwanden ontworpen. De verleiding was in dit verband groot om te verwijzen naar de architecten van de Amsterdamse School, vooral omdat het bij de Westerdokstrook ging om min of meer gesloten woningblokken. In de jaren twintig van de vorige eeuw hadden de architecten van de Amsterdamse School heel wat gesloten woningblokken opgeleverd in Plan Zuid van Berlage met gevels als straatwanden. Volgens Izak Salomons zat het ontwerp van Paul De Ley voor de Westerdokstrook nog te veel vast aan de stadsvernieuwingsarchitectuur van zijn eerste project op het Bickerseiland. Izak Salomons: 'De gevels [van de Westerdokstrook] zijn nog te veel een optelsom gebleven van twee-aan-twee geschakelde woningen, de weidse ruimte van de haven wordt niet door de architectuur beantwoord.(...) De gevels van de blokken zijn niet als ??n geheel gecomponeerd, zoals de architecten uit de jaren twintig - Amsterdamse School ?n modernen - zo goed konden. Zonder dat dit ten koste van woningplattegronden mag gaan zou dit een volgende stap kunnen zijn.'(23) Hier tegenover staat dat de weidse ruimte van de haven juist werd beantwoord door een straatwand met open gevels, waarin erkers en balkons zodanig ontworpen waren dat er vanuit het interieur voluit - via ramen die de hoek om liepen - van het weidse uitzicht genoten kon worden. De in het zichtgelaten betonconstructie met royale glasvlakken en het gebruik van betonblokken gaf het complex een frisse en heldere uitstraling. Deze toegepaste B2-blokken waren in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw geliefd bij de Nederlandse voorhoedearchitecten wegens hun eenvoud.(24) Betonsteen had ook de voorkeur van Paul De Ley vanwege het grotere formaat dan baksteen, waardoor een modern en vooral abstraherend effect werd verkregen . Met grijze voegen zagen de wanden er als grote betonnen vlakken uit. Naast deze nieuwe tendensen, waarbij ambachtelijke vormgeving plaats maakte voor een meer eigentijdse versie, bleven een aantal constanten het werk van Paul De Ley domineren; dat was bijvoorbeeld: het cre?ren van ontmoetingsplekken en 'tussenruimtes' zoals de entrees, de binnenhoven en vooral het dakterras van het eerste project op het Bickerseiland. Bij de woningblokken aan de Westerdokstrook kregen deze ontmoetingsplaatsen een extra dimensie door de galerijen die bij de ingangen van de woningen verbreed en overkapt waren. Voor het woningbouwproject aan de Westerdokstrook en met name voor de toepassing van de galerijen had de woonwijk 'Spangen' van Michiel Brinkman (1919-1922) model gestaan. In de jaren zestig was hiervoor hernieuwde belangstelling ontstaan door de publicatie van J.B. Bakema in het tijdschrift Forum, die de woningbouw in Spangen prees om zijn bewoonbaarheid, die, volgens Bakema, ondermeer te danken was aan de galerijen die door plaatselijke verruimingen 'tussengebieden' en 'ontmoetingsplaatsen' cre?erden.(25) Zoals in Spangen de 274 woningen ??n groot huis vormden zo werd door de woningbouw aan de Westerdokstrook een nieuwe buurt gecre?erd.
Nieuwmarktbuurt
In de Nieuwmarktbuurt realiseerde De Ley een aantal projecten aan de randen van dit gebied: woningbouw aan de Oudeschans (1976-1978), het Plan Binnengasthuisterrein (1982-1985) en het woningbouwproject Zwanenburgwal (1982-1985). Opvallend was dat Paul De Ley niet in het 'centrumgebied' van de Nieuwmarktbuurt bouwde, met uitzondering van de planontwerpen voor de Keizersstraat (1987), die niet uitgevoerd werden. Paul De Ley: 'Er waren van die architectenlijstjes waar mijn naam wel opstond, maar je moest dan ook een loyaliteitsverklaring afleggen, waarin je beloofde altijd naar de bewoners te zullen luisteren...Die heb ik nooit ondertekend.'(27) De woningbouw aan de Oudeschans met 12 woningen oogde door de doorlopende gevel als een gebouw dat als ??n geheel, als ??n groot herenhuis was ontworpen. Dit effect werd versterkt door het gebruik van betonblokken i.p.v. gemetselde bakstenen waardoor er een strakke en gladde gevel ontstond. Het gebouw liet een grote mate van transparantie en ruimtelijkheid zien: aan twee gevels kon gewoond worden: woonkamer - woonkeuken met aan beide kanten een even aantrekkelijk uitzicht en grote 'panoramische' ramen. Door spiegeling van de plattegronden op elke halve verdieping was er maximaal profijt van de ruimte. Op het Binnengasthuisterrein had Paul De Ley te maken met een eeuwenoude historische locatie. Voor hem was dat een reden om hierbij aansluiting te zoeken. Rond 1600 was op deze plek - binnen de oude stadsmuren van Amsterdam - een gasthuis gelegen, dat zich in de loop der tijd uitbreidde met paviljoenachtige gebouwen rondom binnenhoven. De bedoeling was om uit te groeien tot ??n groot, academisch ziekenhuis. Daar is het op deze plek nooit van gekomen. Er zijn ook nog andere grootse plannen geweest voor dit terrein, zoals voor de bouw van De Nederlandsche Bank en vervolgens voor de Universiteit van Amsterdam. Beide plannen zijn verlaten zodat er ruimte kwam voor nieuwe ontwikkelingen. Hiertoe werd een werkgroep ingesteld - de werkgroep BG waarin onder meer Aldo van Eyck, Theo Bosch, Rudy Uyttenhaak en Dick Schuiling zitting hadden. Door de afbraak van Hotel des Pays-Bas in 1967 aan de Nieuwe Doelenstraat, de verhuizing in 1981 van het Binnengasthuis naar de Bullewijk, waar het met het Wilhelminagasthuis werd samengevoegd tot het Academisch Medisch Centrum (AMC) van de Universiteit van Amsterdam en door de afbraak van het Anatomiegebouw in 1983, aan de Nieuwe Doelenstraat, ontstond er ruimte voor woningbouw en zelfs voor de aanleg van de Binnengasthuisstraat. Deze nieuwe straat verbond de Grimburgwal met de Nieuwe Doelenstraat. Paul De Ley ontwierp hier kleurige woningblokken. De nog bestaande historische hoven werden in het stedenbouwkundige plan gekoesterd - er werd gesproken van 'de ring der hoven' - door ze onderling via openbare onderdoorgangen met elkaar te verbinden tot een informele wandelroute. Belangrijk was om dit eeuwenlang afgesloten gebied weer een deel van de stad te laten worden door het open te maken voor doorgaande wandel- en fietsroutes. Daartoe werd in het midden een plein uitgespaard om een stedelijke ontmoetingsplek te cre?ren. De vorm en de situering van dit plein waren aan heel wat veranderingen onderhevig. Uiteindelijk werd de oplossing gevonden door een knik in de strook woningen te maken zodat er meer ruimte ontstond voor een plein en er bovendien een vloeiende route langs het plein liep. Het uiterlijk van de woningen werd sterk bepaald door de gepleisterde afwerking in pasteltinten. Voor het kleuradvies was Marijke De Ley - Reus verantwoordelijk. Tussen de zware, donkere gebouwen was het belangrijk om lichte kleuren te gebruiken. Vooruitspringende en terugliggende delen in de gevel kregen andere tinten om het reli?f te accentueren. Komend door de poort van de Kloveniersburgwal lichtten de woningen op als een fris interieur. Het woningbouwproject aan de Zwanenburgwal werd gekenmerkt door knap ingepaste panden. Het was passen en meten en tegelijk zorgen voor eenheid tussen de nieuw te bouwen panden, maar ook aansluiting zoeken bij de bestaande bebouwing. De eenheid werd verkregen door de uniforme behandeling van de gevels met gepleisterde buitenisolatie in verschillende pasteltinten, door de strookramen en afgeronde hoeken. Een verwijzing naar de hoogtijdagen van het Nieuwe Bouwen lijkt hier op z'n plaats. Een voetgangerspassage, een pleintje, veel zorg voor details en zorgvuldige plattegronden leverden woningen op van hoog niveau voor sociale woningbouw.
Het Witte Dorp, een 'uitwedstrijd in Rotterdam'
In 1985 nam de gemeente Rotterdam het besluit om het Witte Dorp van J.J.P. Oud af te breken. De beslissing was onvermijdelijk. De hechte groep bewoners was aanvankelijk tegen dit besluit. Zij voerden campagne onder het motto 'Het Witte Dorp Forever' . Zij wilden in hun dorp blijven wonen, maar stemden uiteindelijk in met sloop in ruil voor woningen die zouden voldoen aan de eisen van deze tijd. Zij hebben dankzij een ver doorgevoerde inspraakprocedure vanaf het begin grote invloed gehad op de nieuwbouwplannen. In 1992 is Ouds Witte Dorp vervangen door een ontwerp van Paul De Ley. Door de gemeente werd een planteam voor het Witte Dorp ingesteld om de hele operatie te begeleiden. Er werden drie architectenbureaus - De Nijl uit Delft, DKV uit Rotterdam en Paul de Ley uit Amsterdam- geselecteerd, die opdracht kregen een ontwerp te maken. In het programma van eisen werd de nadruk gelegd op het dorpse karakter, maar wel moesten de huizen lichter en de tuinen zonniger zijn dan in het Witte Dorp van Oud. Ook het centraal gelegen plein met de mooie oude wilgen en populieren moest behouden blijven. Het ontwerp van Paul De Ley won met een zeer krappe meerderheid. Paul De Ley stond inmiddels bekend als een architect die door de wol geverfd was als het ging om stadsvernieuwing en inspraakprocedures. Hij was immers de man achter het succesverhaal van 'Bouwen voor de buurt' op het Bickerseiland dat tot ver over de grens publiciteit trok. In Rotterdam verliep dit proces geheel anders. Het was een harde confrontatie met de bewoners en hun actiegroep, die keihard vochten voor het behoud van hun 'stulpjesenclave'. Er was een ongelooflijke solidariteit en fanatisme bij de bewoners om het dorpskarakter te handhaven. De inspraakprocedure was zwaar en hard, 'Rotterdamser', alles werd op de spits gedreven. De woningkappen waren het eerste discussiepunt. Voor Oud had destijds van gemeentewege de eis gegolden dat er op die plek alleen schuine daken mochten komen. Ook voor Oud paste dat niet bij zijn architectuuropvattingen en het had geleid tot niet al te comfortabele woningen. De bewoners hadden weliswaar gekozen voor het plan van De Ley, maar de architect moest wel begrijpen dat de bewoners de rode pannendaken terug wilden hebben. Ook over de buitenkant van de woningen ontstond een aanvaring. De bewoners wilden gladde en strakke gevels en geen gepleisterde gevel zoals De Ley dat had gedacht. Er ontstond een impasse en even leek het er op dat de bewoners niet meer verder wilden met de architect en omgekeerd. Vergeleken met buurtacties op het Bickerseiland was dit de omgekeerde wereld. Daar maakte De Ley zich warm voor de belangen van de buurtbewoners, in Rotterdam stonden ze als vijanden tegenover elkaar. De bewoners waren niet eens zozeer gehecht aan hun woningen, maar veel meer aan het beeld van hun dorp. De actiegroep moest de twee partijen weer tot elkaar brengen. Uiteindelijk gingen de dorpsbewoners door de bocht om vertraging van het project te voorkomen. Men wilde de voortgang van het 'Witte Dorp Forever' niet in de waagschaal stellen. De schuine daken zijn er niet gekomen. En voor de gevels werd uiteindelijk een compromis gesloten: er werd een gladde betonsteen toegepast met de onderste laag in het rood en daarboven wit. Daarmee kwamen de kleuren van het Witte Dorp van Oud min of meer terug. Wat de bewoners wel aansprak in het ontwerp van De Ley waren de heldere en praktische plattegronden. Hiermee hadden ze ook gekozen voor de stedenbouwkundige aanpak van De Ley. Basiselement voor het plan vormde de woning zelf met diverse variaties en uitbreidingen, die middels geprononceerde vormgeving zichtbaar werden. Grotere woningen kregen accenten in de verhoogde koppen van de woningblokken. Verkeer- en woonstraten lieten een verschillend beeld zien: plastische gevels in de woonstraten en gladde gevels in de verkeerstraten. De woonstraten hadden bovendien een breder straatprofiel met parkeermogelijkheid zonder het straatgebied als verblijfplaats onbruikbaar te maken.(27) Het exterieur werd in het stedenbouwkundige plan interieur, want volgens De Ley 'Buiten is ook een verblijfplaats'. Daarom werd er voor de onderbouw van de woningen niet voor wit maar voor de minder kwetsbare kleur rood gekozen. Er werd per slot van rekening tegenaan gevoetbald.(28) Zo ontstond er een 'informele stadswijk met verrassingen om de hoek', die volgens Wytze Patijn een combinatie was van ontwerpprincipes van de Forumarchitecten met het vormidioom van het vroege functionalisme.(29)
De Compacte Stad
In de periode van 1965-1984 was de bevolking van Amsterdam met 200.000 inwoners gedaald tot 670.000 inwoners. Jonge gezinnen uit de middengroepen vertrokken in grote getale naar de 'overloopgemeenten' rond Amsterdam. Rond 1978 begon er verzet te komen tegen de 'overlooppolitiek'. De stelling dat Amsterdam 'vol' was werd vooral door de PPR bestreden en ontkracht. PPR-lid Frans van de Ven, woordvoerder voor volkshuisvesting en stedenbouw, had tijdens een fietstocht door de stad 1200 open gaten geteld die bij elkaar ongeveer 20 tot 25.000 woningen konden opleveren. In 1978 werd Jan Schaefer, staatsecretaris van Volkshuisvesting in het kabinet-Den Uyl (1973-1977), door de PvdA als lijsttrekker naar Amsterdam gehaald met als gevolg: een politieke aardverschuiving in Amsterdam met 19 zetels voor de PvdA. Jan Schaefer kreeg de portefeuille van stadsvernieuwing en stelde zich tot taak de leegloop van de stad te keren en de kraakbeweging, die toen op zijn hoogtepunt was, een halt toe te roepen. Voor Schaefer was het enige middel hiertoe: bouwen. De stadsvernieuwing van begin jaren zeventig, die onder heftige confrontaties met de gemeente was bevochten, werd tien jaar later omarmd als een van de belangrijkste speerpunten van de gemeente.(30) Voor Paul De Ley, die immers aan de wieg had gestaan van de stadsvernieuwing, was deelname aan dit bouwproces voor de Compacte Stad een vanzelfsprekende zaak. Diverse opdrachten kwamen op hem af. In de 2e Oosterparkstraat (1986-1989) werd nieuwbouw gepleegd voor een gat in de straatwand: strak, helder en kleurrijk als tegenwicht tegen het saaie, sombere en donkere beeld van deze 19de-eeuwse wijk. Aan de achterzijde op het zuiden was de gevel open en luchtig: balkons waren opgehangen aan stalen kolommen, los van de gevel. Functionele plattegronden en een zorgvuldige detaillering maakten deze woningen tot prettige verblijfplaatsen in de stad. Op Wittenburg realiseerde Paul De Ley het Plan Wittenburg-Noord, bouwdeel C (1986-1992). Wittenburg was van oudsher vestigingsplaats voor scheepswerven en aanverwante bedrijven; tot in de 20ste eeuw was er sprake van scheepsbouw activiteiten. Toen vrijwel alle bedrijven waren vertrokken was Wittenburg-Noord in de structuurschets voor de Oostelijke eilanden (1980) aangewezen als woongebied, passend in het concept van de Compacte Stad dat voormalige binnenstedelijke bedrijfsterreinen een bijdrage konden leveren aan de verdichting van woningen in de stad. Het bureau Herk en de Kleijn had een stedenbouwkundig plan ontwikkeld voor Wittenburg, dat samen met de bureaus van Reinoud Groeneveld en Paul De Ley werd uitgewerkt. Op de as van het eiland kwam een langgerekte bebouwing van blokken van 5 en 6 lagen met op de koppen 2 torens van 9 verdiepingen. Dit zorgde voor een open structuur met vrij uitzicht over het water, zoals dat vroeger ook het geval was. De bewoners moesten het idee hebben op een eiland te wonen. Paul De Ley nam de noordelijke toren voor zijn rekening met een daaraan verbonden lager gedeelte aan het Windroosplein, dat niet uitgevoerd werd. Aan het 's-Gravensandeplein werden door Paul De Ley woningen gebouwd met als bedrijfsruimte een politiebureau (1989-1992). Een zorgvuldige inpassing in de stedenbouwkundige context werd verkregen door de afgeronde hoeken van het gebouw, waardoor omliggende straten en plein goed in elkaar overliepen. De symmetrische kopbebouwing zorgde ervoor dat het gebouw sterk overkwam als ??n blok ondanks de combinatie van woningen met politiebureau. Kleur en gevelbehandeling, die op advies van Marijke De Ley-Reus werden toegepast, hebben hier ook aan bijgedragen: opvallend stucwerk in rode kleur, groene kozijnen en blauwe balkonhekken. Het geheel kreeg bovendien door de overkragende daklijst nog een extra accent. Ondanks deze opvallende aspecten sloot het qua vocabulaire nauw aan bij de omgeving. Aan de Uiterwaardenstraat werd op een open plek een buurthuis gebouwd in combinatie met sociale woningbouw (1987-1991). Terwijl op het 's-Gravensandeplein twee functies ondergebracht waren in ??n gebouw, dat zich naar buiten toe manifesteerde als ??n blok, was aan de Uiterwaardenstraat eerder sprake van twee functies in twee gebouwen. De functie van het buurthuis als ontmoetingsplek voor de buurt was zowel binnen als buiten het gebouw terug te vinden. Door de ligging van de entree op de as van de straat en de ingang van de erachter gelegen school leende deze locatie zich uitstekend als 'buurtplek'. Door de afgeronde hoeken op de begane grond ontstond er een natuurlijke looprichting langs het buurthuis. Ook de boven de ingang uitstekende 'doos' van de bovenbouw bood op straatniveau extra ontmoetingplaatsen. De vormgeving, het kleur- en materiaalgebruik van het buurthuis benadrukten het verschil met de woningblokken maar zorgden ook voor verbinding. In de Middelveldse Akerpolder realiseerde Paul De Ley ca. 180 koopwoningen in de premiekoopsector (1991-1997). Het was een onderdeel van de grotere stadsverdichtingsgebieden, die aan de rand van de stad lagen, zoals ook het nabij gelegen Nieuw Sloten, het IJ-plein in Noord en het KNSM-terrein in het oostelijk havengebied. In De Aker werden in totaal 3500 woningen gebouwd, waarvan dertig procent in de sociale sector en zeventig procent in verschillende marktsectoren. Er was een groot aantal opdrachtgevers en architecten bij betrokken. Er was een zeer gedifferentieerd woningbouwprogramma van hoogbouw tot laagbouw met eengezinswoningen. De woningen in de Aker waren bedoeld om de overloop van jonge gezinnen uit de middengroepen naar omliggende gemeenten te stoppen. Het bouwen van duurdere woningen moest via doorstroming goedkopere woningen in de binnenstad vrijmaken. Het ontwerp voor dit gebied bestond uit een traditioneel rechthoekig straten patroon, ge?nt op het polderlandschap. De polder bleef ook herkenbaar door de polderdijken en de grote maten van de open ruimtes in de groene zones: de 'groene kamers'. Landschappelijke kenmerken werden gecombineerd met stedelijke kwaliteiten. Het woningbouwproject in de Middelveldse Akerpolder van Paul De Ley werd in twee fasen gebouwd. Met het krappe budget was er geen ruimte voor luxe afwerking. Wel werd er een grote verscheidenheid aan woningtypen gecre?erd.
Stadsvernieuwing in de regio
Eind jaren tachtig werd de horizon verlegd van Amsterdam naar de omliggende regio. Dit was ook de periode dat er sprake was van een kentering: de stadsvernieuwing was op zijn retour. In Amsterdam kwam een nieuwe wethouder: Louis Genet, die inzette op meer verscheidenheid en menging van verschillende woon- en leefstijlen. Ook bij de overheid was er sprake van een omslag. Hoewel de wethouders van de vijf grote steden er op wezen dat 'Volkshuisvesting een kwestie van beschaving is', werden de subsidies afgeschaft en richtte de politiek zich op 'Bouwen voor de markt' in plaats van 'Bouwen voor de buurt'. De eerste koopwoningenbeurs in 1988 in de Zuiderkerk in Amsterdam werd een groot succes.(31) Deze trend werd in het hele land waarneembaar. De commercie nam het over van de overheid, waarmee tegelijk de verbrokkeling van het architectuurbeleid zijn intrede deed. Overwegingen van marketing gingen een rol spelen in het ontwerp, waarmee de traditie van zorgvuldige planning en vormgeving, die in Nederland van oudsher hoog in het vaandel stond, op de tocht kwam te staan. Toch heeft De Ley uit deze periode een aantal belangrijke stadsvernieuwingsprojecten in de sociale sector op zijn naam staan.
Leiden
E?n van zijn belangrijkste stadsvernieuwingsprojecten bouwde hij twintig jaar na 'het Bickerseiland' in Leiden voor Woningbouwvereniging 'Ons Doel': woningbouw in combinatie met kantoorruimte, gelegen aan de Rijnsburgersingel en het Schuttersveld (1989-1992), een opdracht die volledig op zijn lijf was geschreven. Het gebouw werd zorgvuldige ingepast in de omgeving door een gebogen gevelwand, die beschutting en een zekere intimiteit geven aan het bestaande schoolgebouw. De gebogen vorm zorgde voor een opvallend beeld, dat nog versterkt wordt door de trapsgewijs oplopende bouwhoogte van het complex van drie verdiepingen aan de Rijnsburgersingel naar acht verdiepingen aan het Schuttersveld. De lichttoetreding van de woningen is hierdoor optimaal. Kleuren geven een extra accent aan het gebouw en benadrukken de verschillen in sfeer: lavendel paars voor de gesloten straatwand en een warme zandkleur voor de zonnige achtergevel. Door dit project werd er nieuw leven ingeblazen in deze onaangename, rommelige hoek en de aangrenzende gebouwen werden op een natuurlijke wijze met elkaar verbonden.
Hilversum
In Hilversum en omgeving heeft Paul De Ley, Hilversummer van oorsprong maar vooral bekend vanwege de stadsvernieuwing in Amsterdam, zich sterk gemaakt voor het herstel van het stedelijk karakter van deze stad. In de jaren negentig werd er in Hilversum op grond van het Binnenstadsplan van 1992 voortvarend omgesprongen met onbebouwde terreinen. Het 'versterken van de bestaande structuren' en 'het sluiten van wanden' waren belangrijke speerpunten. In de Hilversumse binnenstad lag aan de Langestraat al ruim dertig jaar een terrein braak. Het deed alleen dienst als een rommelig parkeerterrein. Dit gebied markeerde de overgang tussen het 'oude Hilversum' met de historische dorpsbebouwing en de nieuwere bebouwing aan de overkant van de Langestraat.(32) Paul De Ley maakte voor dit terrein het woningbouwplan Langestraat-Laanstraat (1991-1996), dat bestaat uit twee woningblokken: een met stedelijke allure van vier verdiepingen aan de Langestraat en haaks daarop een lager en kleinschaliger deel aan de Laanstraat, dat aansluit op de bebouwing van het oude dorp. Het plan streefde naar herstel van de oude stedenbouwkundige structuur. Het 'gat' aan de Langestraat werd zo gedicht met een bouwblok van ruim elf meter hoog. Het was het eerste project in een reeks dat de binnenstad van Hilversum weer een stedelijke structuur moest geven. Voordat het zover was moest er nog heel wat kritiek ontzenuwd worden. Achter de open plek van de Langestraat lag een aantal historische pandjes met horecabestemming, die nu dreigden ingebouwd te worden en aan het zicht ontrokken. De uitbaters waren des duivels. Zij zagen met deze 'muur van beton' hun fraaie uitzicht verdwijnen en daarmee de gezelligheid en hun klanten. Bovendien moest hun parkeerterrein plaats maken voor de aanleg van een autovrij plein, dat tussen hun etablissementen en de nieuwbouw werd gecre?erd.(33) Paul De Ley heeft er nog een zware dobber aan gehad om alle bezwaren van tafel te kunnen krijgen, waarbij hij wel de steun kreeg van de gemeente. Met behulp van een maquette werd getoond dat de vrees voor te weinig ruimte voor een volwaardig plein ongegrond was: het geplande plein was prima van afmeting. Bovendien zouden het nieuwe plein met de nieuwbouw en de aanwezige historische bebouwing elkaar juist positief be?nvloeden. De gebogen en gesloten gevelwand aan de Langestraat werd in het midden op het scharnierpunt van de twee gebouwen doorbroken met een hoge poort die toegang gaf tot het plein. Dit poortgebouw was zo open van vorm en materiaal dat maximale zichtlijnen vanuit de Langestraat mogelijk waren. Doorzicht naar de historische pandjes werd gewaarborgd. Dat het ook met de horeca goed is gekomen blijkt uit de website anno 2006 van het etablissement van de Jonghe Graef van Buuren waar te lezen valt dat het 'een gezellig eetcaf?' is, en 'Zomers is ons terras 'the place to be' in Hilversum'. Op een locatie aan de Simon Stevinweg realiseerde De Ley het woningbouwplan Simon Stevinstaete (1992-1998). Wat voorheen een rommelhoek was wist hij om te toveren tot een ruimtelijk woonpark.(34) Het werd een compositie van drie urban villa's, een langgerekt gebogen appartementsgebouw met een parkeerruimte eronder gelegen en een niet uitgevoerd kantoorgebouw. De Ley introduceerde het concept van urban villa voor het eerst in zijn project voor Hooch Boulandt op het oude A.Z.U.-terrein in Utrecht(1989-1992). Op deze plek in Hilversum leek toepassing van urban villa's een vanzelfsprekende oplossing als aansluiting op de omliggende bebouwing met eengezinswoningen. Bovendien kon het doorzicht behouden blijven vanuit het appartementsblok dat op het achtergelegen terrein boven een parkeergarage was gebouwd. In een licht gebogen vorm zorgde dit gebouw voor een min of meer besloten binnenterrein. Het geheel kreeg een verrassend kleurig uiterlijk, waarbij vooral het mint gekleurde stucwerk in combinatie met de oranje kozijnen van het langgerekte woningblok opviel. Kleuradvies was, zoals bij de meeste werken van Paul De Ley, ook hier het werk van Marijke De Ley - Reus. De afwerking van het complex, inclusief bestrating van de parkeergarage, is buitengewoon verzorgd. Invloed van de marktsector is duidelijk merkbaar. Het scheppen van grotere verscheidenheid door menging van verschillende woon- en leefstijlen was onderdeel van het gemeentelijk beleid. De urban villa's werden gebouwd in de vrije sector, de appartementsgebouwen waren bestemd voor sociale huurwoningen.
Huizen
In Huizen bij Hilversum werd door Paul De Ley een opvallend gebouw neergezet, het project seniorenwoningen Studiostraat-Archipelplein (1997-2000). Het valt op door de strakke vormgeving: geen ronde uit de gevel stekende balkons maar rechthoekige aan de gevel opgehangen bakjes en geen ronde vormen bij entrees, maar recht afgesneden hoeken met driehoekige loggia's . De gebouwde omgeving vroeg om een ingetogen architectuur. De toekomstige bewoners vroegen om beschutte plekken in plaats van uitwaaierende buitenplekken aan de gevel. Beschutting is ook terug te vinden in het binnenterrein waar de galerijen deels werden afgezet met glas als bescherming tegen weer en wind, deels - op ooghoogte - open werden gelaten voor ventilatie. De intentie was om de toekomstige bewoners te bedienen en alle voorzieningen te treffen die het woongenot konden verhogen binnen het daarvoor aangewezen budget. Daartoe behoorden ook het gebruik van de kleuren en materialen die de entree en het binnenterrein tot een ware verrassing maken. Functionaliteit is gekoppeld aan een sociale boodschap. Hiermee werd de draad opgenomen van het klassieke Nieuwe Bouwen, dat streefde naar 'licht, lucht, zon en ruimte' om daarmee ook een betere maatschappij te cre?ren. Het was een benadering die in een tijd, waarin gesproken werd van 'Architectuur zonder dogma', nog slechts sporadisch voorkwam.
Utrecht
Paul De Ley realiseerde op het oude terrein van het Academisch ziekenhuis te Utrecht als onderdeel van het masterplan AZU-terrein het project Hooch Boulandt, bestaande uit met drie urban villa's (Zonschild, Maanschild en Sterschild) (1989-1992). Oorspronkelijk was deze locatie bedoeld voor sociale woningbouw, maar gaandeweg werd de bestemming gewijzigd in woningbouw voor hogere inkomens om deze groep aan de stad Utrecht te binden. De locatie was bestemd voor zowel woningbouw voor de marktsector als kantoren voor de verhuur. Al deze partijen hadden bemoeienis met het masterplan samengebundeld in een werkgroep. De architecten kregen te maken met workshops die samen met de opdrachtgever -ontwikkelingscombinatie Incasu - gehouden werden. E?n van de factoren die het plan tot een succes hebben gemaakt, was dat de openbare ruimte gelijktijdig met de ontwerpen voor de gebouwen werd ontwikkeld, wat de architectonische samenhang van de wijk zeer bevorderde. Paul De Ley bouwde voor dit plan drie urban villa's, die in tegenstelling tot de overige bebouwing nadrukkelijk een natuurlijke overgang van openbaar en priv? gebied nastreefde. Hij was blij dat hij tussen de - in zijn ogen - grote en zware bouwblokken kleine en luchtige blokjes kon ontwerpen. Ook in kleur- en materiaalgebruik week De Ley enigszins af van de overige bebouwing. Het concept van urban villa werd hier voor het eerst door De Ley toegepast. Het gaf hem de ruimte om wat lucht te scheppen door de open ruimte tussen de gebouwen en ook de ori?ntatie op zon en licht te verbeteren. Op de noordzijde is het glazen trappenhuis met entree gesitueerd, de andere gevels bevatten inpandige, beschutte balkons. De zesde en bovenste laag ligt terug van de gevel en geeft met de overstekende en op het trappenhuis aansluitende dakoverstekken een fraaie be?indiging van de blokjes. De vormgeving is strak en ingetogen in aansluiting op de overige bebouwing en het concept van het totale masterplan. Het woningbouwproject Hooch Boulandt van Paul De Ley werd genomineerd voor de Rietveldprijs Utrecht 1993.
Het laatste werk van Paul De Ley is de 'Rozenhof' in Hoogkarspel (2000-2004). Het oorspronkelijke plan hiervoor was ge?nt op een ruimere opdracht en vertoont verwantschap met de stedenbouwkundige opzet van het woningbouwplan Simon Stevinstaete (1992-1998) in Hilversum: een gebogen strookbebouwing in combinatie met drie losstaande, urban villa-achtige gebouwen. Deze opzet werd in Hoogkarspel slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Uitgevoerd werden een kwart rond gebouw met in de oksel ??n van de drie 'urban villa's'. Door vormgeving, materiaal- en kleurgebruik is het een geheel geworden. De op het noorden gelegen straatgevel van de strookbebouwing heeft ondanks de ruime entree en de grote serres een enigszins gesloten karakter. De zuidgevel is daarentegen zeer open, gericht op het erlangs gelegen water . Een brede galerij met 'lichtgaten' in de vloer versterkt het transparante karakter. De wisselwerking tussen een gesloten straatgevel en het open karakter van een binnenterrein is een kenmerkend patroon in de woningbouwprojecten van Paul De Ley.
Speelruimte voor kwaliteit
'Wat wij nodig hebben zijn veel goede, kleine architectenbureaus, met iedere architect heerlijk achter zijn tekentafel bezig met persoonlijk werk. Geen architectuurfabrieken', aldus Aldo Van Eyck. 35 Voor Paul de Ley gold deze uitspraak in het bijzonder. Zijn bureau is altijd klein gebleven. Dat was voor een deel een bewuste keuze. Hij hield zijn bureau graag klein om zo elk tekening en elke verandering onder controle te houden. Alles werd uitgetekend, elk detail werd bestudeerd en het hele bouwproces werd van ontwerp tot oplevering zoveel mogelijk in eigen hand gehouden. Paul De Ley was het liefst tegelijk ontwerper , uitvoerder en opzichter van zijn werk. Hij was vaak te zien op de bouwplaats. Deze werkwijze maakte het moeilijk meerdere projecten tegelijkertijd te ontwikkelen. Het kon dan ook voorkomen dat opdrachtgevers juist vanwege de geringe omvang van zijn bureau niet met De Ley in zee wilden gaan. Het bureau is ook klein gebleven door de kritische en eigenzinnige opstelling van De Ley. Hij week niet af van eenmaal ingenomen standpunten. Met groot enthousiasme kon hij zijn plannen verdedigen en hij was daar zeer vasthoudend in. Opdrachten, waar een grote tijdsdruk op stond, maar vooral opdrachten waar hij geen uitdaging in zag of waarin volgens hem te weinig speelruimte voor kwaliteit in zat, gaf hij terug. Vanaf de eerste projecten op het Bickerseiland tot de latere stedenbouwkundige invullingen laten zijn plannen zien dat kwaliteit bij hem te maken had met goede woningen met de best mogelijke plattegronden. Zijn stedenbouwkundige plannen zijn op een zorgvuldige manier ingepast in de context en vormen daardoor een bijna natuurlijke aanvulling op hun omgeving. Het zijn plannen die specifiek voor die plek ontworpen zijn en niet, zoals bijvoorbeeld met veel Vinex-ontwerpen het geval is, overal in het land gerealiseerd zouden kunnen worden. Hoewel het oeuvre van Paul De Ley naar verhouding klein is gebleven, is de betekenis ervan belangrijk. Het gaat bij Paul De Ley om een andere manier van kijken naar de stad, met oog voor de context van de stedenbouwkundige invullingen en vooral ook met oog voor de belangen van de bewoners van de stad.
Noten
1. Dunk, H.W. von der, 'Tussen welvaart en onrust, Nederland van 1955 tot 1973', in: H.W. von der Dunk e.a.,Wederopbouw, welvaart en onrust, Houten 1986, 9-35. 2. Vletter, M. de, De Kritiese jaren zeventig, Rotterdam 2004, 25. 3. Eyck, A. van, 'Het verhaal van een andere gedachte' Forum (1959)7, 197-248. 4. Gegevens over jeugd en opleiding van Paul De Ley zijn voornamelijk gebaseerd op gesprekken die de auteur heeft gehad met Paul De Ley in 2006. 5. Van 1959-1963 bestond de redactie van het tijdschrift Forum uit: D.C. Apon, J.B. Bakema, G. Boon, A.E. van Eyck, J. Hardy, H. Hertzberger en J. Schrofer. 6. D.C. Apon, A.E. van Eyck, J. Hardy, H. Hertzberger gaven les aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam, deels gelijktijdig met de periode dat ze in de redactie van Forum zaten. Heuvel, D. van den; Steigenga, M.;Triest, J. van, Lessen: Tupker\Risselada, Amsterdam 1991, 10-11. 7. Bohigas, O., 'Aldo van Eyck or a New Amsterdam School', Oppositions 1977,9,p.21-36; Buchanan, P., 'New Amsterdam School', The Architectural Review (1985), 14-15, 36-38. 8. Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994,.474. 9. Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994,.557. 10. Haan, H. de;Haagsma, I.;Keesom, J., De universiteit van Amsterdam. Dertig jaar bouwen voor Minerva, Amsterdam 1991, 15-16. 11. 'Het Raadhuis staat op de Dam', De Groene Amsterdammer 26-4-1969. 12. Rapport betreffende het afstudeerproject van Jouke van den Bout en Paul de Ley, Academie van Bouwkunst Amsterdam, 15 februari 1972, 1. 13. Eyck, A. van, Forum (1962)3, 82. 14. Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de twintigste eeuw, Rotterdam 1999, 136. 15. Haan, H. de; Haagsma, I.; Keesom, J., De universiteit van Amsterdam. Dertig jaar bouwen voor Minerva, Amsterdam 1991, 16. 16. Brouwers, R.,'Bewoners Bickerseiland Amsterdam voelen zich verraden', De Nieuwe Linie 26-12-1972. 17. Woudsma, G.,'Ik ben hier bezig met iets goeds', Het Parool 24-11-1970. 18. 'Bevolking van een stuk Amsterdam stelt zelf de norm', Plan (1971)2, 3-48. 19. Laar, F. v.d.;Langedijk,P., Amsterdam woont hier..., volkshuisvesting en stadsvernieuwing tussen 1972 en 1994, Amsterdam 1994. 20. Heddema, F.,'Buurt feest om achttien woningen', Het Parool 31-01-1975. 21. Vletter, M. de, De Kritiese jaren zeventig, Rotterdam 2004, 17. 22. Laar, F. v.d.;Langedijk, P., Amsterdam woont hier..., volkshuisvesting en stadsvernieuwing tussen 1972 en 1994, Amsterdam 1994. 23. Salomons, I., 'Drie Architecten over hun werk', Forum (1983)1-2, 5. 24. Rooy, M. van, 'De geest van de tempel'
|