Naam: | Gemeentehuis Enschede |
Type: | gemeentehuizen; |
Opdrachtgever: | Gemeente Enschede |
Uitgevoerd: | ja |
Bestaand: | ja |
Architecten: | Friedhoff, G., 1929; |
Adres: | Langestraat 24, 7511HC, Enschede; |
Archiefgegevens: | Nai/FRIE 1.6 (plattegronden en revisietekeningen, 2 kokers, situatie, 1 tekening |
Motto: | In d'oude stad |
Het stadhuis van Enschede is gebouwd in de periode 1930-33. De plattegrond van het stadhuis bestaat uit een vierkant en een rechthoek die op de punt met een toren verbonden zijn. Het gebouw is over drie bouwlagen opgetrokken in geelgrijze Waalsteen op een basement van Beucha-graniet onder overstekende schilddaken, gedekt met matgeglazuurde Romaanse pannen. De entreezijde van het rechthoekige blok telt vier bouwlagen, hier steekt het dak niet over. De vierkante toren met entasis meet ruim 50 meter en heeft een spits van koper. Onder de bekroning aan vier zijden een wijzerplaat met blauwe tegels. Alle kozijnen zijn van staal. Het rechthoekige blok is geheel gesloten, hier bevinden zich de representatieve vertrekken, deels over twee bouwlagen. De hoofdentree bevindt zich in een loggia van drie rondbogen in de westgevel van dit blok. Op de eerste verdieping het balkon met bronzen borstwering van de kleine ontvangstzaal met tienruits glasdeuren in natuurstenen lijst. Op de locatie hebben zeker sinds de 16de eeuw verschillende stadhuizen gestaan. Burgemeester en Wethouders gaven in 1927 een richtlijn voor het ontwerp: "in onze werkstad is geen plaats voor een gebouw dat opvalt door weelde, wel mag het blijk geven van het welvaren waarin Enschede zich kan verheugen". In 1928 werd op voorstel van de commissie van Voorlichting van de B.N.A. (i.c. rijksbouwmeester G.C. Bremer, W.M. Dudok, G. Versteeg) aan zes "der bekwaamste bouwmeesters in den lande" (i.c. G. Friedhoff, J. Boterenbrood, P. Vorkink, J. Klijnen, J. Luthman en F. Symons) de opdracht gegeven een ontwerp te maken. Vorkink bedankte. De ontwerpen werden anoniem en onder motto voorgelegd aan de commissie van beoordeling (i.c. S. de Clerq, A.R. Hulshoff, C.F. Klaar en directeur gemeentewerken H.G. Mos). Deze koos voor "In d'oude stad" van Friedhoff. Diens ontwerp is te typeren als traditionalistisch in materiaalvoering, detaillering en typologie. Architectonisch vertoont het Skandinavische invloed. De toren is de evenknie van de toren van het stadhuis in Oslo. Op 15-9-1930 werd door burgemeester E. Bergsma de eerste steen gelegd. Een natuurstenen plaat met inscriptie, die een ruimte afdekt met daarin een oorkonde, bouwtekeningen en een verzameling munten, gedenkt deze gebeurtenis. Aannemer was de firma J. van Egteren en Zoon te Enschede. Glas- en schilderwerken zijn door W.H. Schunselaar te Enschede verricht. De betonwerken door de N.V. Koninklijke Rotterdamsche Betonijzermij., voorheen Waning & Co. te Enschede. Het stadhuis is in gebruik genomen tijdens het burgemeesterschap van J.J.G.E. Rückert op 5-8-1933. Een plaquette onder het balkon in de burgerzaal gedenkt deze gebeurtenis: "in het jaar 1929 werden in een tijd van welvaart en vooruitgang de plannen van ir. g. friedhoff voor dit huis der gemeente aanvaard. in het jaar 1930 legde burgemeester edo bergsma den eersten steen. in het jaar 1933 werd onder burgemeesterschap van j.j.g.e. rückert het raadhuis voltooid en in gebruik genomen in een tijd van groote werkloosheid en teruggang op stoffelijk gebied. zoo verrees dit gebouw, een schakel tusschen op- en neergang in het maatschappelijk leven. verfraaid door menig blijk van nobelen burgerzin als een plaats waar in den wisselenden loop der tijden het gemeenschapsbelang steeds richtsnoer moge zijn voor het gemeentebestuur".Op 10-10-'43 is de oostelijke vleugel vrij zwaar beschadigd. Bij het grote bombardement van 22-2-'44 is dezelfde vleugel opnieuw getroffen en was er brand op de zolder boven de raadzaal, waardoor veel waterschade ontstond. In 1952 is het stadhuis uitgebreid, zoals voorzien door Friedhoff, aan de noordzijde op de plaats waar tijdelijk een stadhuistuin was aangelegd. De uitbreiding is zoveel mogelijk in dezelfde stijl en materialen uitgevoerd. Oorspronkelijk waren alle afdelingen der secretarie ondergebracht in een grote kantoorruimte onder sheddak. Deze ruimte is na de oorlog gemoderniseerd waarbij de oude indeling verloren is gegaan. Speciale aandacht verdienen de klimaatinstallaties. Deze zijn op enkele uitbreidingen na nog geheel intact. Het systeem is in de jaren '30 dermate royaal opgezet dat het tot op heden, zij het na modernisering (niet meer oliegestookt), is blijven functioneren. Bij de ornamentering van het stadhuis zijn in de periode van de bouw verschillende kunstenaars betrokken geweest. Op de hoogste nok staat een windwijzer van koper voorstellende het Saksische paard tussen zon-, maan- en stermotieven naar ontwerp van F.J. van Hall. De bronzen borstwering van het balkon met in "continuous narrative" de geschiedenis van Enschede en het beeldje van St. Bureaucratius op de eindbaluster van de hoofdtrap zijn eveneens naar zijn ontwerp. In de zuidgevel is een gevelsteen opgenomen met het stadswapen uitgehakt door J. van Lunteren. In de burgerzaal zes wandtapijten naar ontwerp van Bet Huberts-Scheuffler, vervaardigd in weverij Het Paapje van H. Polak te Voorschoten. De wandbespaninning van de raadzaal en de trouw- en leeskamers komt hier eveneens vandaan. De gobelin in de eerste trouwkamer is van J.F. Semey uit Den Haag. De grote glas-in-lood vensters in de burgerzaal zijn van A.J. Grootens uit Bloemendaal. Het middelste venster beeldt een moderne industriestad af. De flankerende vier glazen beelden elk één van de elementen uit; vuur, water, lucht en aarde. Uiterst links een afbeelding van de oude huisindustrie in Twente, met een afbeelding van Herman van Lochem die als eerste in Enschede in de 18de eeuw katoen als grondstof toepaste in de Twenste nijverheid. Uiterst recht de moderne textielindustrie met een portret van Edo Bergsma. Ook de vensters in de raadzaal zijn van Grootens. Boven de eretrap in de burgerzaal een in mahoniehout ajour bewerkt paneel van Theo van Reijn. De voorstelling is oud Twents; bruid en bruidegom onder de Pinksterboog, die gedragen wordt door "noabers". In de wand er tegenover drie roodkoperen platen van Van Hall, voorstellende de drie Parsen; resp. de levensdraad spinnend, het levensboek lezend en de levensdraad afsnijdend. In de kleine ontvangstzaal een mozaïek van Molin en Bouhuys uit Den Haag. De burgemeesterskamer is ontworpen door A. Grimmon uit Amsterdam. De muurschildering in de nis achter het bureau is van R. Stolk uit Amsterdam. De verlichtingsornamenten in dit en andere vertrekken en in de gang zijn naar ontwerp van F. Lensvelt en vervaardigd door glasfabriek Leerdam. In diverse ruimtes handgeknoopte kleden ontworpen door T. Poggenbeek van weverij Kinheim te Beverwijk. Het glas-in-lood op de gangen van de verdieping, in de trouwkamers, de vestibule, op de tweede verdieping en in het torentrappenhuis zijn van C. Alons uit Den Haag. Voor alle vertrekken is door Friedhoff bijpassend meubilair, voornamelijk in berkenhout, ontworpen. Een deel van dit meubilair ligt opgeslagen. In de vestibule een beeldengroep van L.O. Wenckebach uit 1958. Het portret van Friedhoff uit 1964 is van G. de Jong.