Naam: Bomvrije bergplaats voor kunstschatten (Kunstbunker Paasloo) Paasloregel 77 Basse
Type: opslagruimten;
Opdrachtgever: Rijksgebouwendienst (intern)
Uitgevoerd: ja
Bestaand: ja
Architecten: Bremer, G.C. (Rijksgebouwendienst), 1942, 1943, supervisie-; Emmen, J. (Rijksgebouwendienst), 1942, 1943, betonconstructie-; Engel, H.J.J. (Rijksgebouwendienst), 1942, 1943, betonconstructie-; Rueck, P.A., 1942, 1943, bouwkundig toezicht-;
Bijdragen: N.V.Aannemings-Maatschappij J.P. van Eesteren (Rot -uitvoering-, Vereenigde Ceramiek-, Steen- en Dakpannenfabriek D -dakpannen-,
Adres: Paasloregel 77, Basse;
Archiefgegevens: Archief RACM/Inspectie Kunstbescherming, AIK;Collectie Provincie Overijssel te Z
Bijzonderheden:

In 1938 schreef J. Kalf, directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, een publicatie over de bescherming van kunstwerken tegen oorlogsgevaar. De Rijksgebouwendienst, in het bijzonder hoofdingenieur J. Emmen (1889-1965), kreeg de taak plannen te maken voor bewaarplaatsen en deze uit te voeren. Op 28 november 1941 kreeg het Ministerie van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming opdracht van de Duitse bezetters de kunstbergplaatsen in de duinen te ontruimen. In 1942 werd een schuilplaats voor kunstvoorwerpen in de Sint-Pietersberg bij Maastricht aangelegd. Omdat de capaciteit van deze schuilplaats onvoldoende was, werd er besloten om in de staatsbossen bij Paasloo (bij de buurtschap Basse) in korte tijd een opslagbunker voor kunstwerken te bouwen. De plaats werd gekozen omdat het bos als camouflage kon dienen en de stabiele ondergrond voor een zwaar bouwwerk geschikt was. De bergplaats zou onderdak bieden aan ongeveer drieduizend kunstwerken. Het ontwerp werd toevertrouwd aan de rijksingenieur J. Emmen. Op 10 april 1942 stuurde Emmen een ontwerp naar J. Kalf en op 26 mei 1942 begonnen de werkzaamheden. Op 1 juni (ingaande 1 juli) 1942 werd een algeheel bouwverbod afgekondigd door de Duitse bezetters. Vanwege het hoge culturele belang werd voor de kunstbewaarplaats te Paasloo op 6 juli voor zes maanden ontheffing gegeven, welke daarna tot 1 mei 1943 werd verlengd. Bremer sloot een contract met de aannemer N.V. Aanneming Mij J.P. van Eesteren op 1 juni. De Vereenigde Ceramiek-, Steen- en Dakpannenfabriek Dericks en Geldens te Druten kreeg drie dagen daarna opdracht om 9000 monniken (pannen), 9000 nonnen en 1050 vorstpannen in 'antiek' uit te voeren. Op 15 september 1943 was het gebouw bijna gereed en konden de eerste schilderijen worden overgebracht. De kosten van de bouw liepen op van ƒ 300.000 tot ƒ 580.000.In een later stadium werd op voorstel van opzichter P.A. Rueck besloten bij de bunker een vijver als waterreservoir te laten graven. Volgens de auteurs van De Rijksbouwmeesters was het echte doel van dat plan om hiermee de arbeiders langer aan dit project te binden en de Arbeitseinsatz in Duitsland te ontwijken. Op 25 maart 1943 werd een nieuwe bouwtekening ingediend met een vijver.Tijdens de oorlog en daarna nog tot 1947 werden kunstwerken van bijzondere waarde in de bunker bewaard. Tot 1989 diende het gebouw als tijdelijke opslag van kunstwerken. Het Ministerie van Financiën droeg het pand in 1991 over aan de Dienst der Domeinen, die het in 1993 aan de Provincie Overijssel verkocht. Na verschillende herbestemmingsplannen is het gebouw in 1994 met zorg gerestaureerd en het wordt sinds 1996 gebruikt als kunstbewaarplaats door de Hannema-de Stuers Fundatie, het Fries Museum en het Drents Museum. Het gebouw is in het kader van het Monumenten-Selectie Project aangewezen als beschermd monument.De kunstbunker is een centraalbouw met een kegelvormig dak en een lagere aanbouw aan de westzijde, met daarin een woning. De ronde vorm was gunstig om bij een beschieting of bombardement de projectielen af te laten ketsen. Het muurwerk van gewapend beton is met baksteen bekleed. De buitenwand van de centraalbouw is vierenhalve meter dik en het dak van gewapend beton is tot negen meter dik in de top. Voor de deur en de aanbouw staat een betonnen beschermwand. Het gebruik van baksteen en van speciaal vervaardigde holle en bolle dakpannen (traditionele Italiaanse coppi) geven het complex een Italiaans accent.De auteurs van De Rijksbouwmeesters veronderstellen dat Bremer werd gevraagd om het exterieur van het gebouw te ontwerpen, omdat de kunstbunker in Paasloo geheel bovengronds werd gebouwd. Ze baseren hun bewering op de getuigenissen van Bremers dochter Annie en van de bouwopzichter P.A. Rueck. In de dossiers over de bouw van de bunker komt echter de naam van Bremer alleen in de verschillende zakelijke contracten voor. Waarschijnlijk gaf Bremer als laatstverantwoordelijke persoon aanwijzigingen voor het uiterlijk van het gebouw. De bunker toont enkele stilistische elementen van Bremers architectuur: de monumentaliteit, de afronding van de muur bij de entree en de aandacht voor materialen en details.

  Literatuur

Illustraties:

Literatuur wordt geladen ...