Essay:
|
Eugen Heinrich Gugel (1832-1905) E.H. Gugel was Nederlands eerste hoogleraar bouwkunde in Delft (van 1864 tot 1902). Deze getalenteerde Duitse architect werd de nestor van het architectuuronderwijs in Nederland. Hij gaf tot het eind van zijn leven les aan de Polytechnische School en schreef t ... meer
Eugen Heinrich Gugel (1832-1905)
E.H. Gugel was Nederlands eerste hoogleraar bouwkunde in Delft (van 1864 tot 1902). Deze getalenteerde Duitse architect werd de nestor van het architectuuronderwijs in Nederland. Hij gaf tot het eind van zijn leven les aan de Polytechnische School en schreef twee belangrijke handboeken die decennialang in het onderwijs zijn gebruikt: Geschiedenis van de Bouwstijlen (1869) en Architectonische Vormleer (1880-1888). Naast zijn werk als hoogleraar en schrijver was Gugel actief als architect, vooral in de jaren 1870. Zijn gebouwen sloten aan bij de internationaal gangbare neorenaissance. Op tijdgenoten oefende hij een grote invloed uit. Vooral ook omdat hij de eerste architect was die vormelementen uit de Nederlandse Renaissance toepaste in het negentiende-eeuwse ontwerp. De contemporaine Nederlandse architectuur kreeg daarmee een herkenbaar nationaal gezicht. Eugen Gugel heeft veel geschreven, en hij heeft natuurlijk talloze Nederlandse architecten opgeleid. Bovengenoemde twee architectuurboeken van Gugel, een boek over geschiedenis van de bouwstijlen en een prachtig platenalbum met voorbeelden uit de West-Europese architectuur, zijn tot ver na zijn vertrek gebruikt in het architectuuronderwijs. Gugel werd op 26 maart 1832 geboren in Bergzabern in Beieren en studeerde er vanaf 1850 aan de Polytechnische school en tussen 1856 en 1858 aan de Königliche Akademie für Bildende Künste in München. Hij was daar een van de beste leerlingen van architect Ludwig Lange. Deze zou Gugel aan het hoogleraarsambt in Delft hebben geholpen. Toen in 1864 Lange, naar aanleiding van zijn succesvolle prijsvraaginzendig voor een nieuw Nederlands Rijksmuseum, gevraagd werd hoogleraar in Delft te worden, raadde deze zijn leerling Gugel aan. In 1864 was de jonge Gugel op huwelijksreis in Nederland, met zijn vrouw Françoise Leo, met wie hij in Duitsland getrouwd was. Kort daarna kon hij in Delft als hoogleraar beginnen. De eerste opdracht voor Gugel in Nederland was als zaakwaarnemer op te treden bij de prijsvraag voor nieuwe parlementsgebouwen in Den Haag (1865-1866). Na een moeizame procedure maakte Gugel in 1869 zelf een ontwerp, dat niet werd uitgevoerd. (1) Zijn eerste ontwerp dat werd gerealiseerd was dat voor het natuurkundig laboratorium van de Polytechnische School in Delft (1873-1874). Vervolgens ontwierp Gugel voor zijn eigen afdeling bouwkunde een uitbreiding, gelegen aan de Oude Delft. Een andere belangrijk gebouw van zijn hand is het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit aan het Domplein in Utrecht (1886). Voor de studentensociëteit Minerva bouwde Gugel in Leiden een Sociëteitsgebouw, in Den Haag werd zijn ontwerp voor het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen gerealiseerd. Daarnaast deed Gugel mee aan verschillende prijsvragen. Zo maakte hij ontwerpen voor twee Duitse prijsvragen, voor een beursgebouw in Frankfurt (1868-1869) en voor de Rijksdag in Berlijn (1882). (2) De tekeningen maken duidelijk dat Gugels ambities ook over de landsgrenzen heen reikten. En zowel voor het beursgebouw in Frankfurt als later voor het prestigieuze Rijksdaggebouw in Berlijn gebruikte hij zijn internationale neo-renaissancistische vormentaal. De prijsvraag voor het Rijkssdaggebouw kwam pas zo'n tien jaar na de stichting van het tweede Duitse Keizerrijk (1872). Gugel was een van de 183 deelnemers aan de prijsvraag, die uiteindelijk werd gewonnen door Paul Wallot, de architect van het huidige gebouw. Terwijl in de jaren zeventig Gugel met name actief was als architect, was hij in de jaren tachtig vooral succesvol in het maatschappelijk leven en het onderwijs. Gugel was voorzitter van verschillende prijsvraagjury's, onder andere van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst en nam bovendien plaats in de redactie van Bouwkundig Weekblad. Zijn invloed strekte zich verder uit als leermeester van jonge architecten. Zijn leerlingen zouden latere belangrijke posities bekleden in de Nederlandse bouwkunst. Enkele voorbeelden zijn: de latere rijksbouwmeesters D.E.C. Knuttel en W.C. Metzelaar, de bureaus van J.van den Ban in Haarlem, J. Verheul in Rotterdam, J.Th.J. Cuypers, P. du Rieu, J. Klinkhamer en C. Muysken in Amsterdam en J. Jesse in Leiden. (3) In 1999 ontving het NAi vier tekeningen van twee Duitse prijsvragen aangeboden door een voormalig docent van de TU Delft, faculteit Bouwkunde, dr. ir. J.C. Visser. Deze kreeg ze ooit mee van Fransje Gugel, een kleindochter van de ontwerper. Na tientallen jaren opgerold te hebben gezeten in een oude koker kwamen ze bij een verhuizing weer boven water. Deze aanwinst is zonder meer uniek te noemen, aangezien noch van de gebouwen van Gugel, noch van zijn ontwerptekeningen veel bewaard is gebleven. Er is geen bedrijfsarchief meer; slechts enkele tekeningen zijn te vinden in de collecties van ondermeer de TU Delft, het Nationaal Archief in Den Haag en de Architectursammlung TU München. De aanwinst bestaat uit pentekeningen en aquarellen, van het beursgebouw in Frankfurt (1868-1869) en van het Rijksdaggebouw in Berlijn (1882). De koker waarin deze enorme tekeningen werden aangeleverd, droeg nog steeds de oude postzegels van het 'Deutsches Reich'.
Noten
1)Een tekening van de voorgevel van dit ontwerp wordt bewaard in het Nationaal Archief te Den Haag, in het archief van de Rijksgebouwendienst. 2)De tekeningen van deze prijsvraag worden in het NAi bewaard, aanvraagnummers GUGE t 1 - t 4. 3)van de meeste van deze architecten is archiefmateriaal bewaard in het NAi, met de respectievelijke codes TJUB (Knuttel, Verheul), BANP (Van den Ban), CUYX (Cuypers), RIEU (Du Rieu), KLIX (Klinkhamer), MUYS (Muysken) en JESS (Jesse).
|