Essay:
|
Michiel Brinkman (1873-1925) Architectuur in een industriecultuur Michiel Brinkman werd geboren op 16 december 1873 in Rotterdam, als zoon van de kantoorbediende Hermanus Antoine Brinkman en Anna Maria Brinkman-Juyn, een Nederlands Hervormd gezin.(1) Na zijn middelbare school, waar hij een ... meer
Michiel Brinkman (1873-1925) Architectuur in een industriecultuur
Michiel Brinkman werd geboren op 16 december 1873 in Rotterdam, als zoon van de kantoorbediende Hermanus Antoine Brinkman en Anna Maria Brinkman-Juyn, een Nederlands Hervormd gezin.(1) Na zijn middelbare school, waar hij een briljant leerling was, volgde hij de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam, onder H. Evers.(2) In 1898 trad Michiel Brinkman in het huwelijk met Andrea Johanna Salomina Wulff, dochter van Duitse ouders. Na zijn studie kwam hij in dienst bij de architect Barend Hooykaas jr.(3) Bij bureau Hooykaas werd hij al snel chef de bureau.(4) Barend Hooykaas werkte vooral voor de handel, de industrie en voor kerkgenootschappen, met name de Nederlands Hervormde Gemeente in Rotterdam. De ervaring en de contacten die Brinkman door het werken bij Hooykaas kon opdoen, drukten zeker in de eerste jaren van zijn zelfstandige loopbaan vanaf 1910 een stempel op de aard van zijn opdrachten. Stilistisch sloeg hij echter een eigen weg in.(5) Zijn overlijden in 1925, zonder voorafgaande ziekte, kwam als donderslag bij heldere hemel. Slechts vijftien jaar zelfstandig werken had hij achter zich. Toch had hij inmiddels een bureau opgebouwd met een goede naam in Rotterdam. Gedurende die vijftien jaar werkte Brinkman aan heel uiteenlopende opdrachten, welke hier voor een deel besproken zullen worden. Opvallend is het grote aantal fabrieken in zijn werk. Dit verbaast des te meer als men bedenkt dat Brinkman door zijn woningen in Spangen bekendheid kreeg. Ook de Koninginnekerk, die overigens voor een belangrijk deel door B. Hooykaas jr was ontworpen, werd steeds aan zijn naam verbonden. Het grote aantal opdrachten voor de industrie in zijn oeuvre houdt verband met enerzijds zijn opleiding en ervaring bij zowel H. Evers als bij B. Hooykaas jr, maar anderzijds ook met zijn persoonlijke aanleg voor het uitwerken van bijzondere, technische vraagstukken. Zeker in de begintijd maakten die industriële opdrachten een groot deel van zijn werk uit. De opdrachtgevers uit de industrie zorgden voor een continue stroom opdrachten voor Brinkman. Als een rode draad lopen verbouwingen aan de Stoommeelfabriek 'De Maas' aan de Maashaven door zijn werk.(6) Deze goede contacten met de top van de Rotterdamse industrie brachten niet alleen opdrachten voor fabrieken met zich mee, maar ook voor villa's en kantoren. Rond 1920 had er een omslag plaats in zijn werk: fabrieksbouw maakte plaats voor woningbouw. Brinkmans complex galerijwoningen in Spangen trok zeer veel publiciteit. Dit complex voor 264 woningen ontstond in samenwerking met ir. A. Plate, directeur van de woningdienst van gemeente Rotterdam. Het vraagstuk van de volkswoningbouw was actueel in de jaren twintig, ook vakgenoten in Rotterdam als f.J.P. Oud, J.C. Meischke, W. Kromhout, P.G. Buskens, M.J. Granpré Molière, H.T. Zwiers en A.B.P. Otten verdiepten zich erin. Brinkman kreeg opdrachten voor woningbouw in Charlois, Spangen en in de Afrikaanderwijk. Vanaf 1923 werkte hij in opdracht van de Gemeente aan een esthetisch advies voor de Mathenesserweg en omgeving. Hij vervulde hier een rol van bemiddelaar russen bouwondernemer en gemeente (ook wel 'Bauberatung' genoemd), die er op neerkwam dat Brinkman een aantal door ondernemers ingebrachte bouwplannen van gevelontwerpen voorzag, waarmee hij de verschillende plannen op het niveau van het bouwblok tot een eenheid samensmeedde. Zoals de meeste architecten nam Brinkman ook deel aan prijsvragen. In 1908 hield de Londense 'County Council' een open prijsvraag voor een stadhuis in Londen. Brinkman en B. Hooykaas jr zonden een gezamenlijk ontwerp in. De eindronde werd met dit plan niet gehaald. In 1912 nam hij, op uitnodiging van de gemeente Rotterdam, deel aan een prijsvraag voor het Rotterdams stadhuis. Veel invloed heeft dit werk echter niet gehad op zijn latere werk. Het winnend ontwerp kwam van H. Evers, leermeester van M. Brinkman.(7) Na zijn plotselinge dood in 1925 werd Brinkmans bureau door diens zoon J.A. Brinkman voortgezet, die zich met L.C. van der Vlugt associeerde. Als architectenbureau Van den Broek en Bakema bestaat het bureau nog steeds.(8)
Grote maatschappelijke activiteit
Brinkman was niet het type architect dat zich door zijn werk markant te profileren op de voorgrond drong. Er zijn dan ook van zijn hand nauwelijks plantoelichtingen bekend.(9) Toch verwierf hij een plaats in het culturele leven van Rotterdam. Zoals de meeste vakgenoten was hij lid van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap.(10) Dit was een vereniging die het nuttige met aangename trachtte te combineren door het organiseren van lezingen, prijsvragen, kunstbeschouwingen en excursies. De leden waren goed op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen.(11) Brinkman behoorde daarnaast ook tot de eerste leden van de architectenvereniging 'Opbouw', die in 1920 werd opgericht. Vanaf 1921 vervulde Brinkman een bestuursfunctie aan de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, waaraan hij zelf had gestudeerd.(12) Hij vervulde een rol in de subcommissies voov verzamelingen en voor de kunst. Brinkman was lid van de BNA en tevens voorzitter van de Gewestelijke Kring van deze bond. Hij bewoog zich echter niet uitsluitend binnen de eigen kring. Belangrijke contacten voor zijn werk wist hij op een veel breder terrein te leggen. Zo is het heel waarschijnlijk dat hij tijdens de bijeenkomsten van de Rotterdamsche Kring, waarvan hij lid was en medeoprichter, de familie Van Dusseldorp heeft leren kennen.(13) De Rotterdamsche Kring was ontstaan vanuit de behoefte een brug te slaan russen de Rotterdamse handelswereld en groepen daarbuiten, zoals kunstenaars, medici, de rechterlijke macht en anderen. Vanuit de Rotterdamsche Kring werden onder andere de ontwikkelingen op het gebied van de volkswoningbouw op de voet gevolgd. Zo vond de oprichting van de vereniging 'Vereeniging voor Stadsverbetering: Nieuw Rotterdam' plaats naar aanleiding van een bijeenkomst over de bouwkunst. In de Rotterdamsche Kring kwamen mensen samen die elkaar zowel zakelijk als maatschappelijk iets te bieden hadden, een bundeling van geld en ideeën die aan de basis van menige activiteit stond. In de tot nog toe genoemde verenigingen was Brinkman vooral als architect aanwezig. Brinkman was echter ook theosoof en als zodanig aangesloten bij de Nederlandse Theosofische Vereniging. Bij de samenkomsten in Rotterdam ontmoette hij C.H. van der Leeuw, die als opdrachtgever voor de nieuwe Van Nelle fabriek belangrijk voor Brinkman zou worden.(14) Brinkman heeft echter nooit theorieën op schrift gezet over de rol van de theosofie voor zijn werk. Het zou dan ook ongegrond zijn om van theosofische architectuur te spreken. De Bazel, Lauweriks en Brinkman waren alle drie theosoof, terwijl hun werk in veel opzichten van elkaar verschilt. Brinkmans betrokkenheid ten aanzien van de toegepaste kunst blijkt uit zijn voorzitterschap van de Zuidhollandsche Vereeniging ter bevordering van de Kunstnijverheid en Volksvlijt.(15) Hier zag hij er een taak in een brug te slaan tussen de ontwerpers van toegepaste kunst en de kopers daarvan. De toonzalen van deze vereniging bevonden zich aan de Witte de Withstraat.(16) Michiel Brinkman heeft zich voornamelijk geconcentreerd op de stad Rotterdam. Hij behoorde tot de groep die zich inzette om het snel expanderende en tot het chaotische neigende Rotterdam door middel van de architectuur tot een mooie en leefbare stad te maken. Hiervan getuigen zowel zijn bedrijfsgebouwen als zijn woningbouwplannen. Zijn beroemde complex in Spangen vormde een experiment dat van respect voor de menselijke maat getuigt, in de brede zin van betekenis.(17) Zijn esthetische adviezen voor de Mathenesserweg en omgeving tonen zijn inzet in een actueel debat over de rol van de overheid, namelijk de 'Bauberatung'.(18)
'Boomtown' Rotterdam
Rotterdam was vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw een 'boomtown' geworden, met alle stedebouwkundige problemen van dien. De razendsnelle groei werd getrokken door havens en handel. Niet de gemeentelijke overheid maar de havenbaronnen bepaalden het verloop van de stadsuitbreidingen, onder het motto: 'geen woonwijk zonder haven'.(19) De woningbouw werd grotendeels overgelaten aan particuliere speculanten. De gemeente trad zeer terughoudend op en beperkte haar bemoeienis tot de infrastructuur van de stad. De ontwikkelingen op de zuidoever waren typerend. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werden hier door ondernemers havens aangelegd. Daarbij ontstonden grote industrieterreinen en hier en daar wat stukken met speculatiebouw voor arbeiders. De gemeente beperkte zich tot het aanleggen van een aantal hoofdwegen. Dit alles leidde tot een versnipperd en chaotisch stadsbeeld. Architecten kwamen aan dit alles nauwelijks te pas. In de havens werkten vooral ingenieurs die slechts incidenteel, zoals in het geval van Rose, op een architectonische visie betrapt konden worden. Voor de spaarzame en oppervlakkige decoratie van hun creaties hanteerden ze een praktisch eclecticisme van vertrouwde vormen met een klassicistische ondertoon. Dat klassicisme had in Rotterdam een lange traditie. In tegenstelling tot Amsterdam was de oude binnenstad vooral in de achttiende eeuw gevormd en werd de architectuur daar beheerst door het klassicisme van de Lodewijkstijlen. Deze klassicistische ondertoon bleef in Rotterdam tot in onze eeuw voelbaar. Heel anders dan Amsterdam, dat als oude koopmansstad ook cultuurstad was en broeiplaats van artistieke experimenten, ook op architectuurgebied, drongen nieuwe architectuurstromingen in Rotterdam nauwelijks door. Ingenieurs noch nouveau riche hadden behoefte aan esthetische vernieuwing. Maar ook de architecten conformeerden zich aan dit behoudende klimaat. De vertrouwde klassicistische formules waren flexibel genoeg om koopmanshuis en handelsveem te sieren. Tegenover Rijksmuseum, Centraal Station, de Beurs en American Hotel, kon Rotterdam alleen het Witte Huis plaatsen, in vorm verwant aan de art nouveau en eerste Amerikaanse 'skyscrapers', een gebouw dat zich alleen door zijn hoogte een plaats in de architectuurgeschiedenis verwierf en verder incident bleef. Rotterdam aan het begin van deze eeuw vertoonde het beeld van een gespleten stad: chaotische, snel uitbreidende buitenwijken en een kleine binnenstad, waar de bezonken sfeer en de schaal van grachtenhuizen en oude binnenhavens verstoord werd door grote kantoorgebouwen en een steeds drukker verkeer. De enige architectuuropleiding in Rotterdam, de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, had zich aan dit pragmatische klimaat aangepast en leidde architecten op met een stevige technische ondergrond en doorkneed in het klassicistische m ontwerpidioom. Buitenstaanders kwamen er nauwelijks en zo ontstond als vanzelf een Rotterdamse school van architecten, in Rotterdam opgeleid en daar ook werkzaam.
Rationalisme en klassicisme
Toen Brinkman rond 1890. aan de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen arriveerde, was Henri Evers er hoofddocent. Hoewel gedetailleerde informatie over het onderwijs ontbreekt, maken de opvattingen van Evers veel duidelijk over het klimaat waarin de jonge Brinkman met de architectuur kennismaakte. In 1891 publiceerde Evers in het Bouwkundig Weekblad in een artikelenreeks 'Stroomingen'(20) een frontale aanval op de rationalistische neogotiek van Cuypers en Viollet-le-Duc, destijds in Nederland verheven tot 'overheidsstijl' en gepersonifieerd in Rijksmuseum en Centraal Station. Zijn polemiek moet gezien worden tegen de achtergrond van de strijd tussen de 'gotiekers' rond Cuypers en de neorenaissancisten, die hun bolwerk hadden in het Amsterdamse architectengenootschap Architectura et Amicitia. Evers, zelf opgeleid aan de academie van Antwerpen, toonde zich een overtuigd aanhanger van de klassieke ontwerptraditie, zoals die voortleefde in het Beaux-Arts ontwerpsysteem.(21) Tegenover de 'redegevende richting' van de gotiekers stelde hij de 'algemeene uiting op klassieke grondslag gebaseerd'. Zijn voornaamste bezwaar tegen het rationalisme was dat het de integriteit van de architectonische vorm opofferde aan het tonen van een overmaat aan functionele en constructieve details. Leidinggevend in het ontwerpproces diende volgens hem te zijn de artistieke idee dat een functioneel programma tot architectuur kon verheffen. Architectuur diende volgens Evers de uitdrukking van een 'artistieke gedachte' te zijn door een 'klare en schone planverdeling, klaar door den juisten samenhang der bestanddelen van het program, schoon door de harmonische ontwikkeling der ruimten, met juiste climax in de opvolging'. Functionaliteit was slechts voorwaarde en constructie middel om te komen tot een artistieke compositie.(22) De door Durand(23) vereenvoudigde, gerationaliseerde versie van het genoemde Beaux-Artssysteem had in heel Europa veel invloed en beheerste, samengevat in leerboeken als dat van Vogel, ook het Nederlandse architectuuronderwijs tot in het begin van deze eeuw. Durand vatte het gecompliceerde ontwerpsysteem van de Beaux-Arts samen in een aantal standaardtypes, die door aanpassing en combinatie voor veel verschillende functies gebruikt konden worden. Daarmee creëerde hij een zeer efficiënte ontwerpmethode.
Van ideëel naar praktisch klassicisme
Leerlingen aan de Rotterdamse academie kregen een gedegen technische scholing en daarnaast tekenden ze klassieke orden en leerden ze de klassieke compositieprincipes. Deze gerationaliseerde klassieke traditie vormde door haar sterke verankering in het onderwijs het referentiepunt voor een hele generatie Europese architecten, die aan het begin van de twintigste eeuw geconfronteerd werd met een nieuwe industriële samenleving. Aan het klassicisme ontleende ontwerpprincipes, met name het streven naar het typische, naar systematiek en mathematische regelmaat in maten en verhoudingen, bleken in het buitenland, met name in Duitsland (Behrens) en Frankrijk (Perret, Garnier) een onmisbare aanvulling op het rationalisme, dat via formele experimenten zocht naar een nieuw, dynamisch verband tussen functie, materiaal en constructie. In heel Europa volgde op een periode van formele experimenten kort na de eeuwisseling - Art Nouveau, Jugendstil, Nieuwe Kunst - een 'rappel a l'ordre', een fase van bezinning waarbij het klassicisme hielp orde te brengen in de chaos van vernieuwing en experiment. In Nederland valt een parallelle ontwikkeling te bespeuren, zij het dat hier architecten voor een groot deel in de praktijk werden opgeleid, waardoor het 'opleidingsklassicisme' wat minder invloed had. Toch leverde ook hier het klassicisme een belangrijk aandeel in de architectonische vernieuwingsbeweging rond de eeuwwisseling. Belangrijk daarbij was K.P.C, de Bazel, generatiegenoot van Brinkman, die aan de Haagse academie ook in de klassieke traditie was opgeleid. Samen met de iets oudere J.L.M. Lauweriks bood hij vanaf het begin van de jaren negentig een alternatief voor het meer traditionele eclectische academisme van Evers, maar ook voor de rationalistische school van Cuypers en Berlage. Ze abstraheerden de klassicistische vormentaal tot een verfijnd proportiesysteem, dat een symbolische lading kreeg door het te verbinden met de beginselen van de toen sterk in opkomst zijnde theosofie. Het voert te ver hier in te gaan op de principes van deze aan de vrijmetselarij gelieerde geestelijke stroming. Voor de architectuur is van belang dat volgens deze leer de goddelijke wijsheid zich openbaarde in een stelsel van ideale verhoudingen, gebaseerd op de leer van Griekse filosoof en wiskundige Pythagoras, die de wetten van de kosmos belichaamden. De primaire geometrie van vierkant, driehoek en cirkel vormde de basis. Een op het klassicisme gebaseerde vormentaal werd zo opnieuw gelegitimeerd. Ook Brinkman was theosoof en daardoor ongetwijfeld op de hoogte van het werk van Lauweriks en De Bazel, die niet alleen in theosofische tijdschriften maar ook in vaktijdschriften als Architectura publiceerden. Juist deze ideële benadering en met name de theosofie sloeg een brug naar een nieuwe groep van opdrachtgevers, een elite van intellectuelen, kunstenaars maar ook verlichte industriëlen en zakenlieden. Met name die laatste groep waren kapitaalkrachtige potentiële opdrachtgevers, die zich tot dan meer thuis voelden bij ingenieurs dan bij architecten. De ontwerpsystemen appeleerden zowel aan hun gevoel voor rationaliteit als aan hun streven naar culturele emancipatie. Na de eeuwwisseling konden Lauweriks en De Bazel door opdrachten uit deze kringen het volledige spectrum van hun klassicistische idioom verkennen. Enerzijds bleef er de ideële lading, anderzijds bleek met name het ontwerpen op systeem een efficiënte ontwerpmethode op te leveren en een vormentaal die paste bij opdrachten uit de sector van handel en industrie.
De Rotterdamse raadhuisprijsvraag: een tijdsbeeld
Nog maar net zelfstandig als architect gevestigd werd Brinkman in 1912 uitgenodigd om deel te nemen aan de besloten prijsvraag voor een nieuw stadhuis in Rotterdam. Zijn Rotterdamse connecties en de invloed van zijn oude docent zullen daaraan niet vreemd zijn geweest. Evers, die de prijsvraag uiteindelijk won, speelde een rol bij de voorbereiding ervan. Brinkmans vriend P.G. Buskens was lid van de Stadhuis-Commissie. Zijn deelname aan de prijsvraag voor de 'County Hall' in Londen, samen met B. Hooykaas jr, kan ook in Brinkmans voordeel gewerkt hebben. In Rotterdam werd Brinkman geacht deel uit te maken van het gezelschap 'mannen van gezag in de bouwkunde, mannen welke reeds elders hun sporen verdienden, voor wie deze uitnodiging reeds een erkenning hunner diensten is' dat in aanmerking kwam om uitgenodigd te worden.(24) Al spoedig bleek er meer aan de hand te zijn, want Berlage, door iedereen als genodigde verwacht, bleek niet te zijn gevraagd. De grootste domper op de vreugde van de uitgenodigde deelnemers kwam echter toen bleek dat Evers zich tot kandidaat had weten te laten bombarderen, terwijl hij ook al bij de voorbereiding betrokken was en een ontwerp gemaakt had dat als richtlijn voor de deelnemers aan de prijsvraag zou dienen. Om een lang verhaal kort te maken: Evers won de prijsvraag en burgemeester Mr A.R. Zimmermann kreeg zijn felbegeerde 'Voorwerp van Burgertrots'. Michiel Brinkmans ontwerp met het motto 'J.J.' werd afgewezen door de jury. In het rapport van de jury wordt het volgende over zijn ontwerp gezegd: 'De architectonische opvatting van het uitwendige is beheerscht door een sterk maar niet bezonken streven naar monumentaliteit. De onderdelen staan los van elkander en vormen geen organisch doordachte compositie. Het geheel is uitermate zwaar en gedrongen van verhoudingen, terwijl de koepel, met de omringende kleine koepels, niet tot haar recht komt, gelet op de plaatsing van het Raadhuis aan den Coolsingel.'(25) Hoe invloedrijk de klassieke traditie ook na de eeuwwisseling bleef, zowel in de traditionele variant van Evers als in de hervormde versie van De Bazel, bleek bij deze prijsvraag. Alle ingezonden ontwerpen hadden een aan het klassicisme ontleende vormgeving, behalve dat van Kromhout. Diens expressieve vormentaal was een voorbode van de Amsterdamse School, waarvan het eerste gerealiseerde voorbeeld, het Scheepvaarthuis van Van der Mey, op dat moment in aanbouw was.
Industriecultuur
De zelfstandige carrière van Michiel Brinkman omvat slechts 15 jaar, van 1910 tot 1925. Dit was voor de Nederlandse architectuur echter een cruciale periode. Het werkterrein van de architect verschoof van de traditioneel-representatieve opgaves naar nieuwe gebieden, met name naar industrie en handel en - sinds de invoering van de Woningwet in 1902 - naar de volkshuisvesting. Juist op deze terreinen werd de negentiende-eeuwse kunstenaar-architect door ingenieur en aannemer steeds meer buitenspel gezet. Het was Berlages belangrijkste verdienste dat hij de rol van de architectuur herdefinieerde. Architectuur diende zich aan te passen aan de nieuwe kapitalistische maatschappij, die gebouwen beoordeelde op economisch rendement. In een moderne havenstad als Rotterdam waar Brinkman werkte werden deze veranderingen versterkt zichtbaar. In hetzelfde jaar van de raadhuisprijsvraag kreeg Brinkman een totaal andere opdracht: de meelfabriek 'De Maas' aan de pas gegraven Maashaven in Rotterdam-Zuid. Zuid bood in die tijd de chaotische aanblik van een industrielandschap in opbouw: een grote, grotendeels onontgonnen vlakte met geconcentreerd langs de havens een wirwar van fabrieken en pakhuizen, druk verkeer, een skyline bepaald door kranen en schoorstenen en hier en daar wat woonwijken. Een wereld bepaald door speculant, industrieel, ingenieur en aannemer, waaraan geen architect te pas kwam. Brinkman moest aantonen dat hij als architect meer te bieden had dan ingenieurs en aannemers. Zijn opleiding verschafte hem daarbij het voordeel van een gedegen technische kennis - nog verdiept in de periode dat hij bij Hooykaas werkte - in combinatie met een efficiënte ontwerpmethode, flexibel genoeg voor brede toepassing. De meelfabriek was een eerste experiment, dat wonderwel slaagde. Voor een verantwoorde esthetische vormgeving van fabrieken vond Brinkman in Nederland nauwelijks referenties. Weliswaar bepleitte (acob Klinkhamer, docent aan de Polytechnische School in Delft, al aan het eind van de negentiende eeuw de emancipatie van de utiliteitsbouw onder het adagium 'hadden de Middeleeuwse kathedraalbouwers nu geleefd, dan zouden ze fabrieken bouwen', in de praktijk bemoeiden architecten zich nog nauwelijks met fabrieksbouw. Gesteund door met name Duitse voorbeelden (Peter Behrens) vond Brinkman in de klassieke ontwerpdiscipline een efficiënt middel om gecompliceerde opgaves te analyseren en te vertalen in een heldere en sprekende architectonische vorm. De ontwerpprincipes die hij hier toepaste keren terug in al zijn ontwerpen voor utiliteitsbouw, maar ook in zijn kantoren en woningbouwprojecten, waarvan er enkele hierna wat uitgebreider aan de orde zullen komen. Overigens bemoeide de gemeente zich in Rotterdam pas relatief laat - vanaf 1916 - en dan nog zeer terughoudend met de volkswoningbouw, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amsterdam. De gemeentelijke woningbouwcomplexen in Rotterdam bleven tot ver in de jaren twintig ordelijke oases in een chaos van particuliere woningbouwprojecten. In 1918 kreeg Brinkman zijn eerste woningbouwopdracht van de gemeente, vermoedelijk vanwege zijn efficiënte manier van werken in de havens.
Constructie, vorm en decoratie
Brinkman paste als begaafd constructeur allerlei constructies en combinaties van constructies toe, tot en met volledige staal- en betonskeletbouw, maar koos altijd voor bakstenen gevels. Naast esthetische speelden hier ook functionele overwegingen een rol: bakstenen buitenmuren zijn goed bestand tegen het Hollandse klimaat. Vooral in de industriebouw biedt dit systeem grote voordelen. Beton- en/of staalskeletbouw met bakstenen gevels en voldoende ramen maken een flexibele indeling van de werkvloer mogelijk. Bovendien krijgt het exterieur een heldere, sprekende vorm die het bedrijf een duidelijk gezicht naar buiten geeft. In meer representatieve opgaves benutte Brinkman deze scheiding op een andere manier. Beton- en staalconstructies maken spectaculaire ruimtelijke climaxen mogelijk zonder dat het exterieur zijn gesloten, samenvattende vorm verliest. Brinkmans architectuur vertoont onmiskenbaar een streven naar standaardisering(26), zoals enkele voorbeelden illustreren. Zijn standaard fabrieksgebouw is opgebouwd uit een koppeling van rechthoekige dozen, vaak met zadeldak, begrensd door torenvormige verbindingselementen. Het onderscheid tussen fabriekshal, pakhuis annex kantoor (een traditionele combinatie) en silo is afleesbaar aan de verhoudingen van de doos: horizontaal bij de fabriekshal, verticaal bij de silo en een tussenvorm bij het pakhuis-kantoor. In de woningbouw zijn twee modellen herkenbaar. Voor rijtjeswoningen paste hij een koppeling van rechthoekige, staande dozen toe, met erkers en trappenhuizen als structurerende elementen. De overeenkomst in dit opzicht tussen de gevelcompositie van de meelfabriek De Maas en bijvoorbeeld de bebouwing van de Mathenesserweg, waarvoor hij alleen de gevels ontwierp, is opvallend. Het woningbouwblok in Spangen is gecomponeerd volgens een van de basistypes uit de academische traditie: het type met twee binnenhoven. Dit type is bijvoorbeeld ook bij het Rotterdamse raadhuis toegepast. Een andere overeenkomst ligt in de ontsluiting van de binnenhoven voor het verkeer door onderdoorgangen. Daarbij is de organisatie van ruimtes over meerdere verdiepingen langs galerijen rond een centrale binnenhof of hal met omliggende galerijen een ander klassiek element uit de academische ontwerptraditie, dat raadhuis en woningblok verbindt. Duidelijkheid over Brinkmans opvattingen en methode ontbreekt, omdat nauwelijks ontwerptekeningen met systeemlijnen bewaard zijn gebleven. Slechts op enkele tekeningen beeldde hij het toegepaste moduul of het kwadratuurschema symbolisch af in de vorm van een embleem. Eenmaal zelfs duikt op een terreinschets voor het zinkwitcomplex in Eijsden het theosofische pentagram op. De meelfabriek kreeg een veel soberder detaillering, waarin duidelijk de invloed van De Bazel herkenbaar is. Een goudkleurige meanderende band verbindt alle elementen en benadrukt uniformiteit en samenhang. De fabriek lag tussen het water en de Brielse Laan, een brede verkeersboulevard, midden in de chaos van een industrieterrein in aanbouw. Bij al die verwarring koos Brinkman voor grote samenvattende vormen, duidelijk begrensd door torens en zadeldaken en zware bakstenen gevels. De gevelcompositie drukt dynamiek uit in de oplopende massa's en de verticale accenten maar ook rust en monumentaliteit door symmetrie, herhaling en horizontaliteit. Geheel volgens de klassieke traditie versterkte Brinkman dit sprekende aspect door belettering als aanduiding van de functie in de gevelcompositie op te nemen. Interessant is dat Brinkman de gevels aan Maashaven en Brielse Laan verschillend behandelt. De waterzijde is het meest monumentaal uitgewerkt. Alleen hier is belettering aangebracht; hier ook is het kantoordeel in een monumentale loggia zichtbaar gemaakt. Aan deze zijde zijn dan ook, althans in het oorspronkelijke plan, nauwelijks bijgebouwen zichtbaar, dit in tegenstelling tot de straatzijde, waar ketelhuis en schoorsteen het gesloten beeld enigszins verstoren. Aan deze zijde vertoont het gebouw meer zijn industriële kant, terwijl aan de naar de oude stad gerichte waterkant het monumentale benadrukt is. Zo maakte Brinkman een monumentaal industriepaleis, dat over het water heen trots naar de oude stad wenkte als boegbeeld van een nieuwe industriecultuur, terwijl tegelijkertijd recht gedaan werd aan het nieuwe en dynamische aspect van de opgave. Bij zijn kantoorgebouwen refereerde Brinkman in stijl en gevelopbouw aan het traditionele achttiende-eeuwse Rotterdamse koopmanshuis, dat vanouds woonhuis, kantoor en pakhuis verenigde. De klasssieke driedeling (soms uitgebreid met een zolderverdieping) in de gevel en de aan de zijkanten geplaatste entree zijn kenmerkend. De stilistische detaillering van de gevel werd aangepast aan de eisen van de opdrachtgever, maar ook aan de omgeving: het aan de nieuwe, monumentale Parklaan gelegen Elevatorhuis kreeg een zeer monumentaal opgezette gevel met Hollands-klassicistische detaillering en een halfrond fronton waarin passend allegorisch beeldhouwwerk. Het Graanhuis ligt aan een smallere straat in het oude centrum en kreeg een veel fijnere detaillering. In de woningbouwprojecten bracht Brinkman de detaillering terug tot een minimum. Alleen in de groepering van de gevelopeningen blijft een klassieke orde voelbaar. Voor woningen typische elementen als erkers en balkons krijgen een duidelijke vorm - zo zijn de erkers meestal driehoekig - en worden zo tot passende decoratie gemaakt.
Een keuze uit het oeuvre
Stoommeelfabriek 'De Maas'
De meelfabriek 'De Maas' vormde Brinkmans eerste grote opdracht. De directie bestond uit leden van de familie Van Dusseldorp. Deze familie uit Vlaardingen handelde al generaties lang in granen.(27) De voorloper van de fabriek die Brinkman zou ontwerpen, stond in Vlaardingen en heette ook 'De Maas'. De familie bezat een keten van Stoommeelfabrieken in Nederland.(28) Contacten met deze familie zijn waarschijnlijk ontstaan via de Rotterdamse kring.(29) De fabriek werd gebouwd langs de Maashaven en bestaat uit drie beuken van verschillende hoogte: zes, zeven en acht verdiepingen. Daarnaast zijn er verschillende kleinere gebouwen aan de Brielselaan in het plan verwerkt. De fabriek, die door verbouwingen ingrijpend veranderd is en niet meer als eenheid oogt, had twee eenvoudige torens; verder vormde een meanderpatroon een verbindend element in het gehele ontwerp. Voor die tijd is opvallend, dat verwijzingen naar andere stijlen ontbreken, terwijl dat tot ongeveer 1920 bij dergelijke grote fabrieksgebouwen nog heel gebruikelijk was. Dat het om een bijzondere opdracht gaat wordt duidelijk uit de plattegrond: er moesten vele verschillende functies in worden ondergebracht. Van de buitenkant kan men echter nauwelijks vermoeden hoeveel verschillende processen zich in dit gebouw afspelen. Dit komt mede door de gevel, die bijna als skelet- of gordijngevel is ontworpen, en de ritmische geleding van vensters daarin, die erg helder oogt. A.W. Reinink noemde dit werk 'een der frappantste stalen van De Bazel-navolging'(30), waarbij hij overigens impliciet stelde hij daarbij toepassing van meanders en dakkapellen voor ogen had. Hoewel het dakkapel-motief hier ontbreekt, is het wel mogelijk dat sprake is van beïnvloeding. De Bazel had immers veel bewondering geoogst met zijn niet winnende en dus nooit uitgevoerde ontwerp voor het stadhuis in Rotterdam. Toch is de meander bij Brinkman nog veel nadrukkelijker het samenbindend element dan bij De Bazel. In een Belgisch tijdschrift formuleerde men het volgende: 'Brinkman fut Ie premier architecte hollandais qui montra qu'il est possible de donner de la beauté architecturale aux batiments d'usines (Minoteries 'De Maas' à Rotterdam).'(31)
Elevatorhuis
Dit monumentale kantoorgebouw herinnert, voor wat betreft de conventionele opzet, aan het prijsvraagontwerp voor het stadhuis in Rotterdam, uit 1912/13. De Graan Elevator Maatschappij gaf opdracht tot de bouw van dit kantoor.(32) De klassieke opzet van het gebouw komt in de voorgevel tot uiting. Deze is symmetrisch in hoofdopzet, met uitzondering van de hoofdingang, die zich rechts van het midden bevindt. De hoofdingang wordt aan beide zijden gemarkeerd met pilasters, met het opschrift 'Elevatorhuis' op de verbindende latei boven de ingang. De gevel is te verdelen in drie traveeën, met elk twee vensters. Het souterrain en de hoofdingang zijn opgetrokken in graniet. Oberkirchner zandsteen is toegepast voor de kroonlijst, de lateien en twee speklagen. De rest van het gebouw is uitgevoerd in baksteen.(33) De drie verdiepingen worden gemarkeerd door een band met festoenen en een kroonlijst. Tussen de kroonlijst en daklijst loopt de attiek. Het geheel wordt afgesloten door een schilddak niet een doorlopend fries in de daklijst. In de middelste travee is een halfrond natuurstenen relief verwerkt. Inwendig bestaat dit gebouw uit een souterrain, begane grond, beletage, tweede verdieping en attiek. De plattegrond laat een driedeling zien die zich van voor naar achter voltrekt. In het midden, dwarsgeplaatst ten opzichte van de voorgevel, bevindt zich het monumentale trappenhuis met een Serliaans portaal, dat wordt afgesloten met een lichtkap. De ruimten aan de voorzijde staan ook dwars op de lengterichting van het pand, wat als voordeel heeft dat de kamers ruim van daglicht zijn voorzien. De hiërarchische functieverdeling van het gebouw is af te lezen uit de voorgevel. De onderneming heeft zijn kantoren op de beletage en de tweede verdieping. De kluis en het archief zijn gesitueerd in het souterrain. Een aparte trapopgang en een lift geven toegang tot de derde verdieping, die werd verhuurd.
Ontwerpschetsen voor een nieuwe Van Nelle fabriek
In het ontwerp voor de Rotterdamse vestiging stelt Michiel Brinkman een hoofdgebouw langs de spoorlijn voor, bestaande uit drie delen: voor koffie, thee en tabak.(34) Langs de Schie werden kantoren, winkels en bijgebouwen gepland. De ontstane driehoekige ruimte russen de drie hoofdgebouwen, wordt in deze schets aangeduid als water. Boten, ingetekend in het plan tonen de transportroute over het water naar de Schie.(35) De plattegrond die Brinkman in een schets uit 1923 voorstelt, blijkt in grote lijnen te zijn gevolgd in het ontwerp uit 1926 door J. A. Brinkman en L.C. van der Vlugt. Met name geldt dit voor de opzet in drie delen, waarin een uitbreidingsmogelijkheid is aangegeven van een tweede fabriek, gescheiden van de eerste door een binnenhaven. Ook de terreinindeling met sportvelden, paviljoens, schaftlokaal, centrale magazijnen en pakhuizen was al in dit ontwerp aanwezig.(36) In 1923 ontstond, ongeveer tegelijkertijd met zijn laatste schetsvoorstel voor de Rotterdamse Van Nelle fabriek, een gevelontwerp voor een sigarenfabriek van Van Nelle in Kampen. Het niet uitgevoerde ontwerp wijkt op een aantal punten af van eerdere ontwerpen van Brinkman voor een fabrieksgebouw. Opvallend is de symmetrie van de gevels. Bovendien heeft dit gebouw meer dan zijn vroegere ontwerpen voor fabrieken een horizontale werking. Vertekening in de projectie van vensters en de verticale breuklijnen in de gevel, doen vermoeden dat het gaat om een gelede gevel onder een hoek, of een cirkelsegment. Stilistisch is hier de invloed van Mackintosh te herkennen, die ook tijdgenoten als M. de Klerk in Nederland heeft beïnvloed. Daarnaast is directe invloed van De Klerk op Brinkman mogelijk.(37)
Stoomrijstpellerij C.M. van Sillevoldt
In 1907 kondigde de familie Van Sillevoldt in een jubileumwens, ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de rijstpelmolen, deze nieuwe fabriek reeds aan.(38) Toch duurde het nog acht jaar voordat het eerste ontwerp ontstond. In het eerste ontwerp uit mei/juni, werd een brede opzet voorgesteld, gelijkend op het ontwerp voor de stoommeelfabriek 'De Maas', die toen al op steenworp afstand van de lokatie voor de rijstpellerij was verrezen. Het ontwerp toont een opzet in drie beuken, van elk zes bouwlagen, afgesloten met een plat dak, bekroond door een lijstgevel. Het gebouw vormt hier geen symmetrisch geheel. Het aantal traveeën in linker- en rechterbeuk is niet gelijk: het geheel heeft de verhouding 4-9-6. De middenbeuk heeft slechts aan één zijde een toren. Over het aantal torens was waarschijnlijk nog discussie, want op de tekening werden twee torens aan de linkerbeuk bijgeschetst. Een maand later ontstond het definitieve ontwerp, dat veel bescheidener was geworden in opzet. Het is in feite de middenbeuk van het vorige ontwerp met een plat dak in plaats van een zadeldak: Brinkmans rationele ontwerpmethodiek! De bijgebouwen en de schoorsteen zijn verplaatst naar de Brielselaan. Ook hier loopt een meander als bindend element om het hoofdgebouw en de schoorsteen. Dit laatste ontwerp werd uitgevoerd.
Galerijwoningen in Spangen(39)
Drie jaar voorbereiding met ir. A. Plate, directeur van de Gemeentelijke Woningdienst Rotterdam, gingen aan dit experiment vooraf. Bij dit plan is het oorspronkelijke gegeven, twee langwerpige blokken, tot één geheel samengevoegd. Een opengewerkt bouwblok was het resultaat hiervan. En hoewel van klassieke afkomst, als type in de woningbouw was zo'n blok volkomen nieuw te noemen. Op de vraag waarom voor deze opzet werd gekozen kan het beste met een citaat van Brinkman worden geantwoord: 'Een poging om de grootste nadelen van het in-de-stad-wonen te ontgaan en een weinig (zij het dan ook zeer weinig) van de voordelen van het eensgezinshuis te doen samengaan met de noodzakelijkheid van in lange rijen, vier hoog, kleinen woningen te moeten bouwen, 264 stuks op nauwelijks een hectare.'(40) Het is niet bepaald verwonderlijk dat dit nieuwe gebouwtype de nodige weerstand opriep. Het plan kwam dan ook met moeite door de raad.(41) De woningen in Spangen werden mede onder toezicht van de in 1916 opgerichte Woningdienst van de gemeente tot uitvoer gebracht. Hier kwamen, behalve het blok van Brinkman, ook woningen tot stand van de architecten Meischke en Schmidt, Oud en Granpré Molière. Inhet woningcomplexvan Brinkman bewerkstelligt een galerij dat de bovenwoningen een eigen opgang hebben. In de ontstaanstijd van deze woningen was het alkooftype nog heel gangbaar. Bij etagewoningen was sprake van een gemeenschappelijke trappenopgang voor meerdere gezinnen. Een aantal voor die tijd luxe voorzieningen maakten het complex aantrekkelijk: centrale verwarming in de woningen, stortkokers voor huisvuil in elke keuken en gasaansluitingen voor het fornuis. Op het binnenterrein van het blok bevonden zich gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een badhuis, drooghuis en washuis. Door deze functies uit de woningen te halen kon ruimte per woning worden gespaard. De plattegrond toont hoe de meeste woningen van begane grond en verdieping waren ingedeeld. De bewoners aan de galerij hebben een maissonette-woning. Via de brede galerij konden de bakker en de groenteman met hun karren de waren afleveren. Alleen de bewoners van de eerste verdieping dienden gebruik te maken van een interne trap. De bewoners van de begane grond hadden een tuintje. Bij het woningenblok is slechts spaarzaam gebruik gemaakt van decoratie. Een uitzondering hierop vormen de galerijen: in het beton zijn kleine blauwe tegeltjes verwerkt!(42) Het volgende citaat illustreert hoe vernieuwend de galerij in dit blok was: 'This was one of the first major balcony-acces schemes to go up anywhere in the world, a sort of pre-run of the Le Corbusier work of the 1920's, in which the street became an elevated platform joining the entry points to each flat.'(43) Toch bleek ook voor Spangen geen eeuwig leven mogelijk en hoewel er geen sprake was van dreiging met sloop tekenden zich al aan het begin van de jaren tachtig plannen af voor een ingrijpende renovatie van de woningen.(44) In de periode 1982-1985 werden de naar de huidige norm inmiddels te kleine woningen samengevoegd: van de 264 woningen bleven er 164 over.(45) Men had evenwel meer aandacht voor woontechnische zaken dan voor de architectonische kwaliteiten van dit belangwekkende woningbouwexperiment. Als sluitstuk van de 'inwendige operatie' zijn de gevels gewit, om de verschillen tussen oud en nieuw metselwerk te verdoezelen, terwijl door de toepassing van kunststof kozijnen de mooie vensterprofielen verloren zijn gegaan.(46)
H.A. Reens, Optiek en Fotografie
Dat Michiel Brinkman ook in de stedelijke bebouwing afstand had genomen van neostijlen, blijkt uit het verbouwingsontwerp voor een winkel van Reens (opgericht 1836) aan de Rotterdamse Hoogstraat. De winkelpui maakt deel uit van een rij aaneengesloten, meestal klassicistische gevels. Het pand is smal en diep, met aan de voorzijde vier bouwlagen, waarvan een insteek verdieping. De achterzijde aan het Steiger bestaat uit zes bouwlagen. Er zijn voornamelijk vierkante venstervormen toegepast, steeds drie naast elkaar in een band. In de borstwering van de voorpui is tussen de vensters van de tweede en derde verdieping een geometrisch relief van vierkanten toegepast in gelijke lijn met de vensters. Samen vormen deze vierkanten een band, die is uitgevoerd in donkerder natuursteen. Opvallend is de strikte toepassing van twee motieven, namelijk het meandermotief en het vierkant. Over de verschillende uitstalkasten in het interieur loopt een meanderend motief, als verbindend element. A. Siebers, die zich sterk maakte voor architectonisch overleg bij ontwerpen van gevels, met als doel verbetering van het aanzicht van de straten in het stadsbeeld, zei over dit ontwerp het volgende: 'Des te prettiger wordt men verrast, wanneer men opeens bemerkt, dat ergens meer aestetisch overleg gepleegd is, een ordening van onstuimige elementen tot een zekere regelmaat heeft plaats gehad. Met welbehagen gaat het oog eraan te gast. Juist door zijn tegenstellingen prent die regelmaat zich in het geheugen.'(47) De voorgevel en het interieur doen on-Nederlands aan en doen aan Mackintosh en de Weense School denken. Brinkman concentreerde zich meer op de lokatie, de opdrachtgever en de aard van de opdracht en voelde zich binnen zijn rationele ontwerpaanpak vrij om de meest passende stijlmotieven te gebruiken.
Villa in Hooghalen
De villa was onderdeel van het landgoed Dennenrode en werd in 1922 gebouwd voor de graanhandelaar A.M. van Dusseldorp, een lid van de familie die de scepter zwaaide over stoommeelfabriek 'De Maas' in Rotterdam. Deze villa sluit aan bij wat in die tijd mode was: een villa in landelijke stijl, expressionistisch vormgege ven. Deze mode was uit Frankrijk en Engeland naar Nederland overgewaaid. Veel tijdgenoten van Brinkman bouwden in het Gooi en Wassenaar dit soort villa's voor de stedeling, die zich een tweede huis buiten de stad kon permitteren. De villa, garage en schuur vormen een ensemble; de gebouwen zijn qua vormgeving en materiaalgebruik op elkaar afgestemd. Alle drie zijn ze opgetrokken uit baksteen en hebben ze een samengesteld rieten dak. Opvallend zijn de vloeiende lijnen van de schoorstenen, die meewijken met de vorm van het dak. Inmiddels is het ensemble geaccepteerd als beschermd monument.(48) Een van de punten in die in het rapport daartoe werd vermeld is de hoogwaardige esthetische kwaliteit bij zowel interieur als exterieur.
Villa in Brussel
De villa aan de Avenue de Tervueren in Brussel werd ontworpen en uitgevoerd in opdracht van Fernand Pisart, directeur van de Zinkwit Maatschappij in Eijsden, waarvoor Brinkman al eerder de fabriek had uitgebreid. Twee jaar eerder had Brinkman bovendien een villa op dezelfde lokatie verbouwd. Deze werd echter gesloopt om de bouw van een door Brinkman ontworpen villa mogelijk te maken.(49) In een Belgisch tijdschrift beschreef men de villa als volgt: 'L' exécution de cette oeuvre enrichit notre ville d' un beau specimen d' architecture Hollandais.'(50) Toch past dit type in de Brusselse traditie van Hotel of Palais. {Classicistische elementen maken dat de gevel goed past in het beeld van de Avenue de Tervueren. Het ontwerp van de voorgevel toont overigens meer de hand van Brinkman dan de achtergevel, met name in de expressieve behandeling van baksteen in details en door de toepassing van verbindende elementen en herhalingen. De villa deed dienst als feest- en ontvangstvilla. Er zijn in het plan veel bad- en slaapkamers verwerkt, terwijl een werkkamer ontbreekt. Door het vroegtijdig overlijden van Brinkman heeft hij de villa niet meer voltooid gezien.
Slot
Het oeuvre van Brinkman is in de geschiedschrijving gereduceerd tot een voorgeschiedenis, een aanloop naar het grote verhaal. Alles wat daarin niet paste bleef onbesproken. We kennen Michiel Brinkman als schepper van het woningbouwcomplex in Spangen, dat beschouwd wordt als voorloper van de eerste galerijflat in Nederland, de Bergpolderflat, een hoogtepunt van het Nieuwe Bouwen. Daarnaast figureert hij als degene die de monolithische paddestoelbetonconstructie, die later ook in de Van Nellefabriek werd toegepast, in Nederland introduceerde. Een bredere blik op het werk van Michiel Brinkman maakt al snel duidelijk dat het de gesuggereerde eenduidigheid mist. Zijn oeuvre is méér dan een prelude op het Nieuwe Bouwen en kan zelfs beschouwd worden als een amendement op de rationalistische traditie waarin die beweging geworteld is. Zeker, Brinkman was een begaafd constructeur in ijzer en beton. Maar daar lag niet de essentie van zijn architectuurbegrip. Opgeleid in een klassieke traditie geloofde hij in de autonome kracht van de architectonische vorm. In zijn streven dit geloof te confronteren met een nieuwe tijd van grote veranderingen op technisch, economisch en maatschappelijk terrein en het zo op zijn voortdurende relevantie te beproeven ligt de voornaamste en nog steeds actuele betekenis van zijn oeuvre.
Noten
1. Bevolkingsregister Rotterdam. 2. Henri Evers was aan de Academie hoofd van de afdeling Technische Vakken. Zie: Gemeente Archief Rotterdam: Stukken betreffende de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, 1853-1934. 3. Bureau Hooykaas bestond sinds 1848. Barend Hooykaas jr werd in 1873 in de firma opgenomen. Der., `5-jarig bestaan van de Firma B. Hooykaas jr, architecten en bouwmeesters', NRC, 2-1-1923. 4. Otten, A., 'M. Brinkman In Memoriam', Bouwkundig Weekblad, 46(1925)9, 155. 5. Tussen augustus 1910 en april 1912 begon M. Brinkman een zelfstandige loopbaan. In 1917 verhuisde hij, met zijn bureau, van de Nieuwehaven 75 A naar het Haringvliet 47, in Rotterdam. Dit is afgeleid van data uit bestekboekjes en tekeningen. 6. J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt houden deze opdrachtgever na het overlijden van M. Brinkman. Zij verzorgen vele verbouwingen voor 'De Maas'. 7. De stadhuisprijsvraag groeide uit tot een politieke affaire. Bij zowel genodigden als niet genodigden (uitsluiting van Berlage) riep de ondemocratische handelwijze van de jury veel verzet op. Zie: De voorgeschiedenis van den Rotterdamschen Stadhuis-bouw beoordeeld: Stemmen uit de pers, Rotterdam, 1914. 8. Het verloop van het bureau tot aan het overlijden van Van den Broek en Bakema: Bureau Brinkman, ca. 1910-1925; J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt 1925-1936; J.A. Brinkman 1936-1937; J.A. Brinkman en J.H. van den Broek 1937-1949; J.H. vanden Broek, tot 1978, en J.B. Bakema, tot 1981. Bron: Buffinga, A. (ed.), Bouwen voor een open samenleving; Brinkman Van der Vlugt Van den Broek Bakema, tent. cat, Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam, 1962. N.B. Het huidige bureau koos ervoor de naam Van den Broek & Bakema te behouden, ondanks een geheel nieuwe samenstelling van architecten. Onder Van den Broek en Bakema groeide het bureau uit en kreeg zowel nationaal, met name in de woningbouw, als internationaal bekendheid. 9. De enige door hem zelf geschreven toelichting op zijn werk is zijn tekst over de galerijwoningen in Spangen: Brinkman, M., 'Galerijbouw in den polder Spangen', in: Wiersum, dr. E. (red.), Rotterdamsch Jaarboekje 1923, Rotterdam 1923, XLIII-XLV. 10. Deze vereniging werd in 1885 opgericht. Men had een eigen tijdschrift: 'De Opmerker'. Lit: Jaarverslagen van de Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap: Gemeentearchief Rotterdam. 11. Dettingmeijer, R., OPEN STAD, planontwikkeling, stedebouw, volkshuisvesting en architektuur in Rotterdam tussen de twee wereldoorlogen, Utrecht, 1988, 367. In dit hoofdstuk, 'Rotterdamse School', wordt bekeken op grond waarvan men spreekt over, of eerder nog, zou kunnen spreken van een Rotterdamse School. Over Bouwkunst en Vriendschap na de afscheiding met Opbouw: cit: 'Daarbij blijkt dat Bouwkunst en Vriendschap zeker niet konservatief is, maar eerder 'eigentijds', en dat deze de evolutionaire ontwikkeling op het gebied van de vormgeving en het verbreden van terreinen waarop van 'bouwkunst' sprake kon zijn, volgde.' cit.: 'Juist omdat de houding van de meeste leden prag-matisch-esthetisch was, stonden ze meer dan Archi-tectura et Amicitia, een vergelijkbare vereniging in Amsterdam, open voor nieuwe ontwikkelingen.' 12. De Academie werd in 1851 opgericht. Lit.: Stukken betreffende de ' Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, 1853-1934. Gemeentearchief Rotterdam. 13. Michiel Brinkman behoorde tot de oprichters van deze vereniging. Zie: Pot, J.E. van der, 'De Rotterdamsche Kring, 1913-1942', in: Renting, drs. R.A.D. (red.), Rotterdarns Jaarboekje 1962, Rotterdam 1962, 139. Onder de oprichters vinden we ook veel bekende Rotterdammers zoals: C.H. van der Leeuw, mr. K.P. van der Mandele, ir. A. Plate, mr. R. Mees. De familie Van Dusseldorp was van belang met betrekking tot het verkrijgen van de opdracht voor de Stoommeelfabriek, het kantoorpand 'Het Graanhuis', de villa in Hooghalen, uitbreiding van de stearinefabriek in Gouda en een verbouwing in Zoelen. 14. Luning Prak, N., 'De Van Nelle fabriek te Rotterdam', Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 69(1970), 124. 15. De vereniging werd in 1910 opgericht. Op 27 maart 1924 opende Michiel Brinkman een tentoonstelling over moderne kunstnijverheid. Gemeentearchief Rotterdam: Zuidhollandsche Vereeniging tot bevordering van de Kunstnijverheid en Volksvlijt: map XXXD33. 16. Michiel Brinkman maakte hiertoe een verbouwingsont-werp in 1919. In 1932 realiseerden J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt een verbouwing voor het pand op nr 35, waar zich de Rotter-damse Kunstkring had gevestigd. Werk nr. 226, Archief Van den Broek & Bakema. 17. Dettingmeijer, R., 'De strijd om een goed gebouwde stad', in: Beeren, W.A. L., Oxenaar, R.W.D., Velzen, Th. van, Wilde, E.L.L. de, Woerkom, D. van (red.), Het Nieuwe Bouwen in Rotterdam 1920-1960, Delft 1982, 19-76. cit: 'Tenslotte is in Spangen het doorbreken van de ste-debouwkundige opzet door de architect M. Brinkman te vinden. Deze streefde duidelijk naar een verzoening tussen de collectiviteit van het gesloten bouwblok en de benadrukking van het individuele gezin dat in de tuin-stadopzet tot uitdrukking kwam.' 18. Sietaers, A., 'Welke maatregelen kunnen door de Overheid der stad Rotterdam genomen worden om te bevorderen dat voldaan wordt aan stedelijke, architectonische eischen', Klei, 17(1925)5, 67-70. Hieruit: 'De personen met de architectonische hulpverleening te belasten, zullen niet uitsluitend ambtenaren be-hoeven te zijn. Aan één of meer particuliere architecten kan b.v. opgedragen worden om de gevelontwerpen in een bepaald stadsrichting wordt hier te stede (Rotterdam), zelfs reeds gewerkt door de opdracht, eenige jaren geleden aan een particulier architect gegeven voor de gevelontwerpen der panden, te bouwen aan de hoofdstraat, welke de nieuwe Mathenes-serweg met de Hooge Boo-men verbindt.' Zie ook: Sie-bers, A., De oogen open, wordt Rotterdam een goed gebouwde stad, Rotterdam, 1926. 19. Ravesteyn, L.C.J.C, van, Rotterdam in de twintigste eeuw. De ontwikkeling van de stad vóór 1940, Rotterdam 1948, Wattjes, J.G., Bosch, W.Th. H. ten, Rotterdam en hoe het bouwde, Leiden 1940. 20. Geciteerd in Groot, A. de, 'Rationaal en functioneel bouwen' in: Beeren, W.A.L., Oxenaar, R.W.D., Velzen, Th. van, Wilde, E.L.L. de, Woerkom, D. van (red.), Het Nieuwe Bouwen. Voorgeschiedenis, Delft 1982, 49, noot 94. 21. De kern van het Beaux-Arts systeem lag in de streng formeel geordende plattegrond. Elke opgave werd teruggebracht tot een aantal functionele elementen, die vervolgens geordend werden tot een strenge ruimtelijke hiërarchie, uitmondend in een passende climax. Functionele eisen waren daarbij meer aanleiding dan oorzaak. Ruimtes werden geordend langs verbindende symmetrie-assen in de vorm van uitgebreide circulatiesystemen (vestibules, hallen, gangen en trappen), die de esthetische ordening voor de bezoeker ervaarbaar moesten maken door hem langs een vaste route door het gebouw te leiden: de 'promenade architecturale'. Een brede uitleg met grote binnenhoven bevorderde de helderheid meer dan de functionaliteit: niet de kortste route maar de esthetische ervaring stond bij de circulatie centraal. Het Beaux-Artssysteem kende een beperkt aantal prototypes m.b.t. de plattegrond, met één of meerdere binnenhoven, vierkant of rechthoekig. Deze werden in 1802 door J.N.L. Durand (1760-1834) zelfs precies geklassificeerd en verbonden met bepaalde functies, waarmee de aanzet werd gegeven tot een systematische gebouwtypologie. Deze rationalisatie hervormde de Beaux-Artsmethode tot een zeer praktisch en efficiënt ontwerpsysteem, dat door aanpassing en combinatie van een aantal standaardtypes vorm kon geven aan zeer diverse functionele eisen. De derde dimensie speelde een ondergeschikte rol. Materiaal en constructie waren niet van directe invloed op de vormgeving. 22. Geciteerd in J.P. Baeten, 'Hollandse Beaux-Arts', in: De Sluitsteen, (1992)1-2, 4-20 23. Durand, J.N.L., Recueil et tout genre anciens et modernes, Paris 1800; idem, Précis des leçons d'architecture données a l'Ecole Polytechnique, Paris 1802/05. 24. Brief van de Stadhuis-Commissie aan de Raad: Verz. Gedrukte Stukken, no 129, 01-09-1911. 25. Leliman, J.H.W.,'Rapport van de Jury ter beoordeling der ontwerpen voor een Raadhuis in Rotterdam.', Bouwkundig Weekblad, 33(1913)24, 310. 26. Kenmerkend voor de klassieke ontwerptraditie en dus ook voor het Beaux-Arts-systeem is het streven naar het typische. De duidelijkste uiting hiervan is het werk van Durand, die de eindeloze functionele diversiteit van gebouwen tot een beperkt aantal standaardtypes reduceerde. 27. Over de familie Van Dussel-dorp: Linden van den Heu-vell, 'Het geslacht Van Dusseldorp.', De Navorscher, 82(1932/33), 4; 51-63. Over de voorgeschiedenis van de fabriek in Rotterdam: Eikema, E.J.T., Neleman, H.A.B., 'Van bloemfabriek tot pelmolen.', Historisch Jaarboek Vlaardingen, 8(1984), 65-89. 28. Men sprak dan ook van'de Stoommeelfabrieken De Maas'. 29. Ledenlijsten van de Rotterdamsche Kring in 1914/15 vermelden: C.D. van Tienhoven en Mw. van Tienhoven- van Dussseldorp 30. Reinink, A.W., K.P.C. De Bazel - architect, Leiden, 1965, 188. 31. L.R., 'Une oeuvre de l'architecte hollandais J.A. Brinkman. Hotel, Avenue de Ter-vueren, 263, a Bruxelles', l' Emulation,50(i930),i93. 32. Ir. J. van Dusseldorp, lid van de Raad van Beheer van de Stoommeelfabriek en President Commissaris van de Graan Elevator Maatschappij, vervulde een belangrijke rol bij de opdracht van 'De Maas' en het kantoor voor de Graan Elevator Maatschappij. Lit: Linden van den Heuvell, 'Het geslacht van Dusseldorp.', De Navorscher, 82(1932/33), 58. 33. Het aardewerk voor versiering aan het gebouw werd geleverd door 'de Porce-leyne Fles', uit Delft. Voor verdere details met betrekking tot de uitvoering verwijs ik naar de oeuvrelijst. Lit: Red., 'Rotterdam. Het Elevatorhuis. Architect M. Brinkman.', De Bouwwereld, 15(1916), 3-4. 34. In de literatuur wordt deze tekening meestal gedateerd april 1916, in plaats van 1915. Zoals: Molenaar, J., Geurst, J., Van der Vlugt architect 1894-1936, Delft, 1983. Hoewel de datum inderdaad niet zo duidelijk geschreven is, en 1916 iets beter past in het verloop van de gebeurtenissen, lijkt bij nader inzien 1915 de juiste datum. 35. Over de schets en de vorm van de hoofdgebouwen: 'Adriaansz, E., Molenaar, J., Meeuwissen, J., (ed.), Leen van der Vlugt, Wiederhall, (1993)14, 7. Cit: All the heads of the buildings in this sketch had semicircular ends like the staircases of the model factory of Walter Gropius and Adolf Meyer at the Werkbund exhibition in Cologne in 1914.' 36. Op. Cit., noot 33. 37. Over de invloed van Mackin-tosh op De Klerk: Colenbrander, Bernard (red.), Stijl. Norm en handschrift in de Nederlandse architectuur, Tentoonstellingscatalogus NAi, Rotterdam 1993, 184;190. 38. Jubileumwens 17 oct 1907 A.C. van Sillevoldt en H.H. van Sillevoldt: sinds 1857 Fa C.M. van Sillevoldt. Gemeentearchief Rotterdam. 'En dat gij voort wilt gaan, dat kunnen wij aanschouwen, nu gij weer bij vernieuwing een prachtig pand laat bouwen. Zeer veel is reeds verbouwd, vernieuwd, gesloopt, vergaan, in deze vijftig jaar dat de molen heeft bestaan.' 39 Tafuri, M., Dal Co, F., History of World Architecture. Modern Architecture, New York, 1976, 168. Waardering voor de stedelijke kwaliteitvan het blok van Brinkman in vergelijking met Oud blijkt uit het volgende citaat: 'Oud was guided by no standardiza-tion or model for either the urban structure or the struc-ture of the housing estate itself. Yetalready in 1919-1921, also in Rotterdam, Michael Brinkman had realized the exceptional Spangen housing project centered on two large courts equipped for all sorts of social service (much like the Wiener Hofe, and also socialised)', en verder: 'Not before the 1950s or 1960s, with the designs produced by the Smithons in England, could the prophetic signifi-cance of the Spangen model ' be duly recognised.' Ook Bakema had grote waardering voor het blok van Brinkman. Bakema, J.B., 'Een huis voor 270 families.', Forum, 15(1960/61)5, 161. Cit.:'Hierwerd in 1920 de functie van de architectonische stedebouwkundige : vorm in alle opzichten duidelijk gebruikt en deze werd visuele communicatie over menselijke gedragingen.' 40. Brinkman, M., 'Galerijbouw in den polder Spangen', in: Wiersum, dr. E., (red.), Rotterdamsch Jaarboekje 1923, Rotterdam 1923, XLIII-XLV. 41. Dettingmeijer, R., OPEN STAD, planontwikkeling, stedebouw, volkshuisvesting en architectuur in Rotterdam tussen de twee wereldoorlogen, Utrecht, 1938, 272. Cit.: 'In die discussie komt met name bij de tegenstanders een aantal argumenten boven tafel die duidelijk maakt hoezeer al in het ontwerpstadium dit plan het gangbare beeld van de volkshuisvestingspraktijk bekritiseerde.' 42. Bakema was gefascineerd door de wijze waarop de tegeltjes waren aangebracht. Hij schrijft hierover: 'Er is nog iets dat me net zo bezig houdt in dit huis als waarschijnlijk Robinson Crusoe toen hij op een onbewoond gewaand eiland in het zand de afdrukken zag van een mens die later zijn vriend werd, Vrijdag. Dat zijn de tegeltjes gedrukt in de betonnen platen voor borstweringen van loggia 's en galerijen. Deze zijn zo in het beton aangebracht dat deze niet werd bedekt, maar nog intensiever wordt beleefd. Ergens anders gebeurde dat net zo, nl. in de trappehuizen van Mackintosh, Glasgow School of Art, dat omstreeks 1900 klaar kwam.' Lit: Bakema, J.B., 'Een huis voor 270 families.', Forum, 15(1960/61)5, 168. 43. Sharp, D., A Visual History of Twentieth Century Architecture, Norwich, 1972, 64 en 65. 44. In 1982 was voor het eerst sprake van een ingrijpend 'verbeteringsplan' voor de woningen. Lit: Ouden, J. den, 'Eten sociaal-democraten in Rotterdam hun eigen monumenten op?', Wonen-TA/BK, (1982)11, 3-5. 45. Ruiter, F., Meijs, M., Habets, A., Stadsvernieuwing Rotterdam 1974-1984. Deel 1. Beleid, Rotterdam 1985, 222-227. De renovatie werd uitgevoerd door Architectenbureau Leo de Jonge. 46. Camp, D., Rots, S., 'Stadsvernieuwing en esthetiek. De architectuur van de stadsvernieuwing', in: Stoof, J-, Kuenzli, P.(red.), Een huisbaas wordt bouwheer. De ontwikkeling van de opdrachtgeversrol in 20 jaar Rotterdamse stadsvernieuwing, Rotterdam 1993, 149 47. Siebers, A., 'Winkelpand aan de Hoogstraat te Rotterdam', Klei, 17(1925)23, 315. 48. Rapport Provincie Drenthe, beschermde monumenten nrs. 468617; 468518; en 468619; Registratienr 5413/1. 19 januari 1994. 49. De architect Neutens had de rol van toezichthouder op de bouw. Hij is niet direct bij het ontwerp betrokken geweest. 50. L.R., 'Une oeuvre de l' ar-chitecte hollandais J.A. Brinkman', L'Emulation 50(1930), 193-196. Door het voortijdig overlijden van Brinkman heeft J.A. Brinkman waarschijnlijk als zaakwaarnemer opgetreden.
|