Naam: Post- en telegraafgebouw (Hoofdpostkantoor) Coolsingel 42 Rotterdam
Type: kantoorgebouwen; ,postkantoren;
Opdrachtgever: Ministerie van Waterstaat, Dienst Landsgebouwen Tweede District
Uitgevoerd: ja
Bestaand: ja
Architecten: Hoytema, J.F. van (Landsgebouwen Tweede District), 1911, plattegrond-; Teeuwisse, H.Th. (Landsgebouwen Tweede District), 1911, plattegrond-; Huisman, J.T. (Landsgebouwen Tweede District), 1911, overkapping hal-; Paauw, D. van der (Landsgebouwen Tweede District), 1911, gevels-; Bremer, G.C. (Landsgebouwen Tweede District), 1915, 1926, gevels-; Bremer, G.C. (Landsgebouwen Tweede District), 1915, 1926, interieur-; Prent, J.R. (Landsgebouwen Tweede District), 1916, 1926, interieur-; Zwart, G. de (Landsgebouwen Tweede District), 1916, 1917, toezicht-; Elout, M.Th. (Landsgebouwen Tweede District), 1917, 1919, toezicht-; onbekend, 1940, 1944, herstel-; onbekend, 1946, 1947, verhoging middenvleugel en verbouwing terras-; onbekend, 1968, verhoging achtergevel aan het Rodezand-; Coenen, J., 1985, servicecentrum in de centrale wachtzaal-; onbekend, 1989, wijziging loketten-;
Bijdragen: Lunteren, J.P.H. van -beeldhouwwerk (sluitstenen ingangsbogen en grote r-, Uhllhorn, J.A. -beeldhouwwerk, uitvoering-, Winkelman, H.J. -smeedwerk-, Braat IJzerwarenfabriek (Delft) -o.a. ijzeren glasdeuren-,
Adres: Coolsingel 42, 3011 AD, Rotterdam;
Archiefgegevens: NA/Afdeling Kaarten en tekeningen, 4.RGD inv.nr. 2120;NAi/TJUB III.1 inv.nr. 213
Bijzonderheden:

Het bouwen van het Post- en telegraafkantoor te Rotterdam was de eerste opdracht van Bremer als buitengewoon opzichter (en later adjunct-rijksbouwmeester) bij het Bureau van de Dienst Landsgebouwen Tweede District. Het gebouw, dat naast het door H.J. Evers (1855-1929) ontworpen Stadhuis is gelegen, werd achter de rooilijn geplaatst en daardoor ontstond een plein dat het pand meer aanzien geeft. Zoals later in het geval van vrijwel al zijn ontwerpen, beschreef Bremer dit werk in een uitgebreid artikel in het Bouwkundig Weekblad.
Het Post- en telegraafkantoor was een prestigieus project waaraan rijksbouwmeester D.E.C. Knuttel (1857-1926) en zijn adjunct J.F. van Hoytema (1884-1955) al in 1911 waren begonnen. H.Th. Teeuwisse (1880-1960), opvolger van Van Hoytema, had een nieuwe plattegrond ontworpen, waarbij opzichter D. van der Paauw de gevels had getekend. Bremer kreeg nog voor zijn officiële indiensttreding (1 januari 1916), opdracht om deze tekeningen te wijzigen (najaar 1915) en later om leiding te geven aan de uitvoering van de werkzaamheden. Deze begonnen in 1916 en het gebouw werd op 1 april 1923 officieel geopend. In 1924 werd de telefoondienst ingevoerd en in 1926 was het pand geheel in gebruik.
Bremer liet de plattegrond van Teeuwisse vrijwel onveranderd, en bracht belangrijke variaties aan bij de gevels, die aan het gebouw een imposant en klassiek karakter geven. Het pseudo-fronton op het dak werd door drie rijkversierde 'oeils-de-boeuf' vervangen. De hoofdingangen kregen een representatief karakter door het aanbrengen van een gebeeldhouwde sluitsteen. De strakke, hoge drielicht-vensters in de oorspronkelijke gevel deden sterk denken aan Duitse warenhuizen (A. Messel, Wertheim te Berlijn van 1904 en J. Olbrich, Tietz te Düsseldorf van 1908). Bremer verving deze door wat lagere vensters met kleine vierkanten bovenlichten. De vensters van de eerste bouwlaag werden als enkel lichtvlak behandeld, om zo een massiever muurvlak over te houden. Het basement werd door zwaar, ruw rusticawerk van natuursteen benadrukt.
De gevels zijn het resultaat van de doordachte indeling van de ruimtes en de technische constructie. Zo waren de grote lichtvlakken van de tweede bouwlaag noodzakelijk in de seinzaal voor de telegrafie. De decoraties benadrukken met hun symbolische betekenis de functie van het gebouw. Het vlechtwerkmotief, waarmee het dragende profiel van de kroonlijst is versierd, is bijvoorbeeld - zoals Bremer zelf schreef - de symbolische aanduiding van gebondenheid.
Het gebouw heeft een betonskelet met een bekleding van natuursteen en baksteen en het dak is bedekt met zeer miskleurig donkerrode leipannen. Voor de voorgevels gebruikte Bremer Kirchheimer Muschelkalksteen. In 1916 maakte hij een reis naar Berlijn om de geschikte steensoort te zoeken. Het basement van het gebouw werd in Zweeds rood graniet van een grove kristallijne soort opgetrokken, toegepast zoals de steen uit de rots was gekloofd.
Het interieur werd door Bremer ontworpen in samenwerking met J.R. Prent (1881-1952). Het meest spectaculaire onderdeel van het hoofdpostkantoor, de overkapping van de centrale hal met de vrijstaande ellipsvormige spanten van gewapend beton, maakte reeds deel uit van het plan van Teeuwisse, die het samen met J.T. Huisman (overl. 1918) had ontworpen en daarvoor inspiratie putte uit E. Freyssinets zeppelinhallen in Orly.
Het beeldhouwwerk voor het exterieur werd vervaardigd door rijksbeeldhouwer J.P.H. van Lunteren (1882-1958), die tussen 1915 en 1923 vast aan het bureau-Knuttel was verbonden. Volgens Bremer toonde Van Lunteren duidelijk begrip van de functie van het beeldhouwwerk in de architectuur, waarbij het vooral om de verlevendiging van de architectuur zou gaan. Zijn sculpturen zijn symbolisch en zeer abstract. De decoratie van het interieur, met smeedwerk van H.J. Winkelman, is geometrisch en in de stijl van de Amsterdamse School ontworpen. De vloer werd uitgevoerd in tegels van graniver, ook 'glasgraniet' of 'steenglas' genoemd. Dit is een glassoort die door Berlage in het jachtslot Sint-Hubertus is toegepast. Ook de bekende glasontwerper A.D. Copier werkte met dit materiaal.
De receptie van het gebouw was positief. Het gebouw werd omschreven als meer representatief dan het stadhuis: waardig, met inviterende poorten en royaal in zijn verkeersmogelijkheden. Kort daarna, in de jaren 1918-1924, werd in Utrecht een vergelijkbaar hoofdpostkantoor opgetrokken naar ontwerp van rijksarchitect J. Crouwel (1885-1962). In Rotterdam werd in de centrale hal het beton in het zicht gelaten terwijl in Utrecht de spanten werden bekleed met geglazuurde bakstenen. Op de 'Bouwkunst-tentoonstelling 1893-1923' te Amsterdam werd een perspectieftekening van Prent van de hal van dit postkantoor tentoongesteld.
Het gebouw werd in mei 1940 door het bombardement van Rotterdam beschadigd en bij de herstelling uitgebreid door de kappen aan de binnenzijde recht op te trekken; tevens is een kantine met dakterras gebouwd. Het herstel duurde tot in 1944. In 1946 werd de middenvleugel verhoogd. De lagere achtervleugel aan het Rodezand werd in 1968 tot dezelfde hoogte als andere vleugels opgetrokken.
Er bestaat een grote en gedetailleerde maquette (schaal 1:40) van het gebouw die door J.W.M. Mens, employé van I Hbs PTT, is gebouwd. De sculptuur van dit model is door J.P.H. van Lunteren vervaardigd. De veranderingen aan het gebouw na het bombardement werden op advies van Bremer in de maquette verwerkt, de hal werd weergegeven volgens nog niet uitgevoerde herstelplannen. De maquette was tot 1985 in het Postmuseum te Den Haag, nu is zij eigendom van het Postdistrict Rotterdam.

  Literatuur

Illustraties:

Literatuur wordt geladen ...