Essay:
|
H. Knijtijzer (1914-1994) H. Knijtijzer werd geboren op 6 juni 1914 in Amsterdam (1), waar hij zou blijven wonen en waar hij zich sterk mee verbonden zou blijven voelen.(2) Nadat hij in 1934 was afgestudeerd aan de MTS Bouwkunde in de Dongestraat in Amsterdam, werkte Knijtijzer onder ander ... meer
H. Knijtijzer (1914-1994)
H. Knijtijzer werd geboren op 6 juni 1914 in Amsterdam (1), waar hij zou blijven wonen en waar hij zich sterk mee verbonden zou blijven voelen.(2) Nadat hij in 1934 was afgestudeerd aan de MTS Bouwkunde in de Dongestraat in Amsterdam, werkte Knijtijzer onder andere bij Baanders, G.H. Holt, J.P. Kloos, J.J. van de Linden en A. Komter. Na de oorlog kwam Knijtijzer terug als chef de bureau bij Van der Linden en in 1946 startte hij een eigen bureau.(3) Het werkterrein van Knijtijzer besloeg schoolgebouwen, kerken, kantoren, kinderdagverblijven, winkels en woningen. Hij maakte een fijnzinnig soort architectuur, getypeerd door eenvoud en optimisme en beïnvloed door het 'zachtere modernisme' van Groep 32 leden (4), de door F.A. Eschauzier in 1942 gegeven inzichten in zowel het traditionalisme als het progressieve modernisme en de architectuur van enkele Skandinaviërs zoals E.G. Asplund. Behalve met nieuwbouw was een groot deel van Knijtijzers portfolio gevuld met opdrachten voor uitbreidingen en verbouwingen, vaak van reeds eerder door hemzelf ontworpen gebouwen. Vanaf de vijftiger jaren had hij ook restauratie opdrachten, waarvan veel in de Amsterdamse grachtengordel. Met liefde ontwierp Knijtijzer interieurs en meubels, in z'n gebouwen of als opdracht op zich, en een aantal grafmonumenten. Naast het gebouwde (en ongebouwde-) oeuvre heeft Knijtijzer ook een redelijk groot geschreven oeuvre. Veel artikelen zijn van zijn hand verschenen in tijdschriften als Bouw, Bouwkundig Weekblad, Forum en, later, in Heemschut. Vanaf 1940 tot aan zijn dood in 1994 theoretiseerde hij in zijn artikelen over het Nieuwe Bouwen, behandelde hij wat er in de wederopbouw werd gebouwd en schreef hij beschouwingen over kerkbouw, monumenten, restauratie en over het bouwen in een historische omgeving. Knijtijzer heeft veel bestuursfuncties bekleed. Bij Architectura et Amicitia was hij onder andere secretaris, redactielid van Forum (1959-1963) en lid van de Stedebouwkundige Raad voor Amsterdam. Verder was hij bijvoorbeeld lid van diverse welstandscommissies, redactielid van het tijdschrift Heemschut en lid van de monumenten inventariserende Commissie Dooijes, waarvoor hij na voltooing van het omvangrijke werk de medaille van de stad Amsterdam kreeg.(5) Eind jaren dertig was Knijtijzer ook aangesloten bij de kunstenaarsgroep 'De Composieten'. Deze multidisciplinaire groep jonge kunstenaars, voortkomend uit de kring van vrijzinnig protestanten en sympathiserend met het gedachtengoed van het Remonstrantse Broederschap en de VPRO, wilde zich voornamelijk toeleggen op religieuze kunst.(6)
Opleiding en leertijd
Na de HBS studeerde Knijtijzer (met zijn broer J.B. Knijtijzer) in juni 1934 af aan de MTS Bouwkunde in de Dongestraat 12 te Amsterdam. Onder andere met Vriend en Jellema als docenten. Eind jaren 30 volgde hij de Cursus Bouwkunde van Groep 32 leden; A. Boeken, H. Mastenbroek en P. Zanstra.(7) Vanwege het weinige werk in de oorlog, onder andere door de bouwstop van 1942 en Kultuurkamer perikelen bij Van der Linden, volgde hij in 1942 als toehoorder op het HBO in Amsterdam (de latere Academie van Bouwkunst) de begeleidingscolleges bij de examenopdracht van F.A. Eschauzier, zijn grote voorbeeld.(8) Door deze lezingen konden de studenten, volgens Bakema in 1942, 'zowel de schoonheid van het werk van Berghoef als dat van Rietveld zien'.(9) Eschauzier maakte hiermee indruk in een tijd waar de discipline voor een groot deel gekenmerkt werd door de richtingenstrijd tussen het moralistische traditionalisme en het functionalisme. Knijtijzer maakte bij Eschauzier de HBO examenopdracht; een ontwerp voor een landhuis met sterrenwacht, compleet met interieur ontwerp en meubels. Bovendien deed Knijtijzer toen mee aan de studentenprijsvraag HBO-Delft voor een Leergangcentrum in de bossen bij Doorn.(10) In navolging van de 'Doornse Leergangen', waar vanaf 1941 de verbreding en continuatie van de contacten tussen de architecten onderling en de opheffing van 'het heersende schisma in de architectuur tussen progressieve moderne architectuur en het traditionalisme van de Delftse school'(11) werd nagestreefd, werd er in het Maarten Maartenshuis in Doorn een bijeenkomst georganiseerd voor studenten van zowel de TH-Delft als de HBO-Amsterdam. Op dit weekend volgde een prijsvraag onder de studenten. Werkkring Van 1934 tot 1936 werkte Knijtijzer bij diverse architectenbureaus. Hij begon met zijn broer bij het bureau van Baanders waar zijn vader Johan Bernard Knijtijzer, voordat deze makelaar werd, administrateur was. Daarna werkte hij bij G.H. Holt en bij J.P. Kloos, bekende moderne architecten en bovendien lid van Groep 32. Van 1936 tot 1941 was hij eerste tekenaar bij de Amsterdamse (antroposofische-) architect J.J. van der Linden.(12) Naast deze dienstbetrekkingen werkte Knijtijzer al enigszins voor zichzelf. Zo ontwierp hij een woonhuis en een vakantiehuis onder eigen naam en in 1937 ontwierp hij met Bob Magnee onder de naam 'Knijtijzer en Magnee architecten' een jeugdhuis aan de Apollolaan in Amsterdam. Ook deed hij mee aan prijsvragen zoals die voor het Raadhuis in Schiedam en de door de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap Rotterdam georganiseerde prijsvragen voor een kunstenaarsclub in 1936 en voor een dorpskerk in 1941.(13) Stuk voor stuk ontwerpen die onder duidelijke invloed van Groep 32 stonden; afwijzend tegenover een te ver doorgevoerde zakelijkheid en een verzachting van de harde moderniteit door middel van onder andere afwissellingen in materiaal, textuur en kleur.(14) Naast het ontwerpen en tekenen van gebouwen en meubels had Knijtijzer ook opdrachtjes tussendoor. Voor de presentatie van 'Grandhotel Gooiland' in De 8 en Opbouw verzorgde Knijtijzer voor het bureau van Duiker en Bijvoet de te publiceren tekeningen.(15) In de oorlog, toen het Van der Linden onmogelijk werd gemaakt te bouwen vanwege zijn weigering toe te treden tot de Kultuurkamer en na een verblijf in Huis Van Bewaring ondergedoken was (16), kon Knijtijzer voor een jaar bij, wederom een Groep 32 lid, Auke Komter terecht. Daarna werkte Knijtijzer met zijn broer voor het Wederopbouw Den Helder bij het bureau van Johan Peters. Zijn vader had dit geregeld om te voorkomen dat Knijtijzer en zijn broer naar Duitsland zouden kunnen worden afgevoerd. Na de oorlog keerde Knijtijzer als chef de bureau terug bij Van der Linden, die met moeite zijn tijdens zijn afwezigheid geplunderde bureau weer opbouwde.(17) Vanaf 1946 is Knijtijzer zelfstandig architect. Vrijzinnig als hij was, verkoos hij een eigen praktijk boven een maatschap met Van der Linden en startte, in de kap van het pand van Van der Linden op de Herengracht, met een aantal verbouwingsopdrachten. Het bureau bleef vrij constant wat betreft het aantal opdrachten en werknemers. Steeds vijf á zeven tekenaars, waaronder Piet Blom (tekenaar bij Knijtijzer 1956-1960), Lucien Lafour, R. Blom van Assendelft en voor het interieur Knijtijzers dochter Wendeline. Dat het bureau nooit groter is geweest, hoewel de mogelijkheid daar wel voor was, komt voornamelijk door het karakter van Knijtijzer en zijn visie met betrekking op zijn werk; vol van zijn bezinning over de maatschappelijke, culturele en religieuze achtergronden van het bouwen aan een 'betere en schonere wereld' wilde Knijtijzer alles in de hand houden en zoveel mogelijk zelf doen. Bij een paar projecten werkte hij, al dan niet door omstandigheden gedwongen, samen met een andere architect. Zoals met J. Plas voor een school in Graft en Purmerend en met R. Terstege voor een school in Emmen. Een bijzondere samenwerking was die met A.A. Kok voor een kerk in Dussen in 1946; dit leerzame contact met Kok maakte hem zeer geïnteresseerd in monumenten en restauratie.
Artikelen
De architectuur opvattingen van Herman Knijtijzer worden gekenmerkt door een weloverwogen en consciëntieuze bevlogenheid, die hij toepaste in zijn ontwerpen en, vastberaden en overtuigd, in zijn artikelen beschreef. Vanaf zijn artikelen in onder andere het tijdschrift Bouw eind veertiger jaren tot en met zijn Heemschut-artikelen in de jaren negentig bleef hij scherp en beeldend schrijven. Titels als 'Wandelingen en wan-dingen op het erf van de kerkelijke bouwkunst'(18) en 'Amsterdam, fossiel of schone slaapster'(19) spreken voor zich. Zijn artikelen bevatte, naast enkele besprekingen van eigen werk, besprekingen van wat er in de wederopbouw aan woningen, scholen en kerken werd gebouwd. Daarnaast schreef hij boekbesprekingen, retrospectieven en architectuurtheoretische beschouwingen op het gebied van moderne architectuur,kerkbouw,restauratie en het bouwen in een historische omgeving. Een groot deel van zijn beschouwingen had betrekking op Amsterdam. Naast artikelen zijn er bij de tijdschriften en organisaties zoals A et A vele ingezonden brieven van Knijtijzer binnengekomen. Hierin reageerde hij met scherpe pen, of hij liet zijn opvatting op het betreffende onderwerp schijnen.(20)
Het Nieuwe Bouwen
De basis voor zijn opvattingen had Knijtijzer in principe al in 1939 gelegd, in een verhandeling over 'Die Neue Sachlichkeit' (de nederlandse vertaling van deze term vond hij minder omvattend).(21) Deze tekst bevatte de zin 'Zooals alles wat eenvoudig is, nog niet onvoorwaardelijk schoonheid met zich meebrengt, zoo is toch eenvoud het kenmerk van het ware.' Een typerende uitspraak voor Knijtijzer die later veelvuldig terug zou komen in zijn artikelen en gebouwen.(22) Hij begon de tekst met het kenbaar maken dat er 'naast de verwildering in de bouwkunst zich onmiskenbaar elementen van een komende architectuur aan ons opdringen, die in alle stilte een nieuwe wereld voorbereiden.' Hier doelde hij niet op de vormgeving, maar op de visie op Religie en Leven. Los van het religieuze aspect, een in die tijd niet zeldzame polemiek. Hierin verbond Knijtijzer de 'geestelijke hygiëne' van het Vrijzinnig Protestantisme met de 'ruimtelijke hygiëne' van het Nieuwe Bouwen waarbij beide door de 'neusachlichkeit van de rede en techniek heen zoeken naar de übersachlichkeit van de schoonheid en verwondering.' Hij zag de architect als kunstenaar, als laborant die uít de traditie levend, i.p.v. in de traditie, de kracht van het verleden in nieuw leven en idealisme wil omzetten; 'een stuwende kracht voor de komende cultuur'. De eerder vermelde lezingen van Eschauzier op het HBO in 1942 bood Knijtijzer verdere aanknopingspunten in deze richting aan. Het 'zachtere modernisme' van Groep 32 leden, in negatieve termen ook weleens aangeduid als 'modern eclecticisme', was voor Knijtijzer een richting waarin verder dan de rede en techniek, voorbij de harde Zakelijkheid, naar schoonheid en verwondering gezocht kon worden; van 'Neusachlichkeit' naar 'Übersachlichkeit'. Echt 'modern eclectisch' is Knijtijzers werk nooit geweest. De eenvoud bleef voor hem een belangrijk principe waarbij onder meer betekenisvolle plaatsing in het plan en subtiele maar zinvolle vorming en richting van ruimten de middelen waren om boven de functionele oplossing uit te stijgen.
Bouwen in de historische omgeving
Naast Knijtijzers gepropageerde eenvoud en het gebruik van het wezen van de traditie in een verbond met het heden, is een derde thema het door hemzelf veel beschreven 'harmonie van het contrast'(23), dat vooral in zijn werk in de oude binnenstad duidelijk naar voren kwam. In het gelijknamige artikel schreef hij dat analoog aan de architectuur in de natuur 'een strak blauwe hemel of een geheel bedekte lucht minder boeiend is dan de vlucht van wolken langs een heldere hemel'. Voorbeelden hiervan in Amsterdam gaf hij, zoals 'Het Volk' uit 1930 van architecten Buijs en Lürsen in de omgeving van het Hekelveld en het 'Burgermeester Tellegenhuis' uit 1971 (beter bekend als het Maupoleum) van Zanstra, Gmelig Meyling en De Clerq Zubli, ten opzichte van de Nieuwmarktbuurt. (Beide zijn gesloopt ten behoeve van het minder contrasterende Sonesta Hotel respectievelijk het Theaterschool- winkel- en kantoorcomplex). Vooral het 'Maupoleum' was op zo'n manier beschreven dat het niet onwaarschijnlijk een voorzet was om een discussie op gang te brengen, iets dat Knijtijzer vaker deed.(24) Deze harmonie van het contrast betekende niet dat contrast op zich de doelstelling zou moeten zijn, maar in combinatie met zijn andere thema's zou het Knijtijzer verder brengen in zijn streven naar wat hij noemde 'een niet op angst gebaseerde architectuur in het historisch stadsbeeld'.(25)
Monumenten, Restauraties
Niet alleen in zijn nieuwbouw projecten en in zijn kritische artikelen zijn Knijtijzers thema's te vinden, maar ook in zijn restauratie-opdrachten die hij met grote liefde vervulde. Eenvoud, het gebruik van het wezen van de traditie in een verbond met het heden en de harmonie van het contrast waren ook hier waardevolle aanknopingspunten. Zijn aandacht voor het monument, als weerspiegeling van het leven en zijn belangstelling voor het restaureren werd gewekt door wat A.A. Kok in 1946 tijdens het voorwerk voor de Nederlands Hervormde Kerk te Dussen tegen hem zei: 'Een mens wordt oud en kan zijn leven met medicijnen verlengen, maar er komt een tijd dat hij moet sterven en zo is het ook met een monument.' De verwoeste kerk werd niet gerestaureerd maar ze bouwden een nieuwe kerk.(26) Knijtijzer zag door Kok's woorden tevens het verschil in tussen de vaak overschatte historische waarde en de wezenlijke waarde van monumenten. Knijtijzer had zelf een zeer uitgesproken opvatting over het restaureren. Anders dan bijvoorbeeld de opvatting van John Ruskin, die in 1849 schreef dat bij restauratie het origineel vernietigd werd en vervangen door een kopie en aftreksel en daarom pleitte voor getrouwe conservering van monumenten (27), waren Knijtijzers opvattingen altijd gericht op het voortleven van het wezen van de te restaureren monumenten. Het befaamde Charter van Venetië uit 1966: 'Wenken en Voorschriften voor de restauratie'(28) bood voor Knijtijzer dan ook niet veel aanknopingspunten. In deze handleiding werd beschreven dat monumenten zo authentiek mogelijk in een passende omgeving bewaard moesten worden waarbij veranderingen wetenschappelijk bewezen moesten worden en gepuzzel met onderdelen werd afgekeurd.(29) Knijtijzer was ook niet iemand die voorschriften zondermeer aannam. Voor een deel komt dat voort uit het remonstrantse gedachtegoed dat Knijtijzer aanhing; een tegen elke vorm van dogmatiek gekeerd geloof voor vrijheid en verdraagzaamheid. Bovendien waren er voor Knijtijzer met betrekking tot de bouwkunst en de hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen interessantere opvattingen, zoals bijvoorbeeld die van Ir. Meischke: 'Een restauratie is nimmer een algemene reconstructie van een vroegere toestand, maar zij is een verantwoorde continuering van een bouwgeschiedenis, waarbij zoveel mogelijk aspecten van het verleden tot hun recht dienen te komen.' Knijtijzer vond dan ook, in relatie met die continuering van de bouwgeschiedenis, dat in elke restauratie per definitie naast een herscheppende ook een creatieve daad nodig was. Restaureren zou dan, volgens Knijtijzer, een kunst worden die het verbond tussen (oude) gebouwen en (moderne) mensen nieuw leven in wil blazen.(30) Van belang en karakteristiek voor monumenten vond hij het feit dat de oude gevels de weerspiegeling zijn van het leven van binnen naar buiten. Deze karakteristiek zou dan ook na de restauratie bij veranderd leven aanwezig moeten zijn, waarbij wezenlijke waarden van onze tijd, met een 'creatieve daad', in het restauratie werk zijn opgenomen. Zowel in het exterieur als interieur. Knijtijzer was sterk gekeerd tegen de met het woord consolidatie verhulde betutteling van het overschatten van de historische waarde boven de wezenlijke waarde van monumenten. Treffend verwoord en door Knijtijzer graag geciteerd zijn deze woorden van Dr. Noach, eind jaren dertig: 'Restaureren is niet het balsemen van een beminde dode, het is evenmin het reconstrueren van een fossiel, maar het is het wekken van een schone slaapster'.(31)
Resumé
Ondanks het feit dat Knijtijzer gedurende zijn werkzame periode, tot aan zijn overlijden in 1994, voortdurend opdrachten van diverse aard had, is er globaal wel een bepaalde lijn in zijn opdrachten portefeuille te duiden: In de veertiger jaren, zijn begin tijd, werkte Knijtijzer voornamelijk aan winkels, verbouwingen en prijsvragen. In de vijftiger jaren, met de komst van de grotere bouwopgaven, werden er vooral schoolgebouwen en kerken op Knijtijzers bureau geproduceerd. Aan de grootschalige woningbouw die in die tijd opkwam is Knijtijzer eenmalig werkzaam geweest. De vijftiger jaren was ook de tijd dat Knijtijzer aan restauratieopdrachten begon te werken. In de zestiger jaren verwierf Knijtijzer veel opdrachten voor woonhuizen (nieuwbouw, verbouw, restauratie). Hiermee was deze periode, de vijftiger en zestiger jaren, de periode met Knijtijzers grootste (nieuwbouw-) productie. De zeventiger jaren kan, naast het vele restauratie werk en de woonhuizen, voor Knijtijzer vooral getypeerd worden als de periode van hernieuwd contact met vroegere opdrachtgevers; uitbreidingen en verbouwingen van eerder door Knijtijzer ontworpen scholen, kinderdagverblijven en woningen of nieuwe opdrachten voor bekende opdrachtgevers. In de tachtiger jaren bleef het restauratie werk doorgaan. Voor het andere werk was de invloed van het ouder worden van relaties merkbaar aan het afnemen van het aantal opdrachten die bovendien steeds meer bestonden uit kleinere verbouwingen en uitbreidingen aan woonhuizen van voor Knijtijzer bekende opdrachtgevers. Deze lijn zette zich door in de negentiger jaren. A.S.V.O. school Frederiksplein, Amsterdam, 28 juli 1952-14 oktober 1954 In 1952 kreeg Knijtijzer van de Amsterdamse Stichting Voor Opvoeding en Onderwijs, de A.S.V.O., de opdracht voor de verbouwing tot school van het 19e-eeuwse gebouw 'De Vluchtheuvel' aan het Frederiksplein in Amsterdam. De stichting had een roerige geschiedenis achter de rug en kreeg de kans om nu een goed schoolgebouw te verwezenlijken. Het zou plaats moeten bieden aan klassen voor Lager Onderwijs, Voorbereidend Onderwijs en Montessori. Knijtijzer zat, tot hij de opdracht kreeg, in het bestuur van de stichting en zal ongetwijfeld het vertrouwen van de rest van het bestuur hebben gewonnen door de in 1951 opgeleverde Industrieschool voor de Vrouwelijke Jeugd aan de Weteringschans/Zieseniskade; een oud schoolgebouw dat Knijtijzer met J.J. van de Linden grootschalig heeft verbouwd en uitgebreid. De situatie van 'De Vluchtheuvel' was echter niet geheel vergelijkbaar. Bij de Industrieschool volstond het om, onder andere, voor de uitbreiding de kap te vervangen voor een compleet nieuwe, moderne, verdieping met lokalen; de oude gevels van de lokalen daaronder voldeden aan de daglichteisen van de overheid. De gevels van het neo-classicistische gebouw aan het Frederiksplein voldeden duidelijk niet, maar waren, onder andere door de hoge plint, niet te voorzien van grotere ramen zonder het karakter ernstig aan te tasten. Bovendien zou de klassieke compositie van de gevels, met z'n verticale driedeling, ook nog de inpassing van de benodigde derde laag zeer bemoeilijken. De gevels werden gesloopt. Knijtijzer ontwierp binnen het kader van bestaande bouwmuren en balklagen, een schoolgebouw met een glazen gevel, die niet alleen voldeed aan de wettelijke normen voor scholenbouw maar ook uitdrukking gaf aan het openen van gedachteruimten voor de kinderen. Knijtijzer sprak zelf van een 'glazige doorbraak'. De nieuwe gevels waren een 20e-eeuwse aansluiting bij de 19e-eeuwse bebouwing aan het Frederiksplein en de 18e-eeuwse bebouwing aan de Achtergracht. In 1952 kreeg hij de opdracht, in november 1953, na het verkrijgen van een krediet van f330.490,- in juni, werd begonnen met de bouw en 14 op oktober 1954 was de opening. Inmiddels is het pand afgebroken en staat er sinds november 1989 een nieuw, en vanwege het grote formaat enigszins maniëristisch geleed, schoolgebouw naar ontwerp van architect A. van de Pol, met gymzaal op het dak.(33) Terloops was Knijtijzer eerst nog gevraagd of een verdieping bovenop het bestaande schoolgebouw geplaatst kon worden. Dit tot zijn ergernis omdat dit bouwwerk voor Knijtijzer in zijn oeuvre als een van zijn eerste grote opgave, bovendien een met ideologie geladen gebouw (de openheid van de belevingswereld en de ontwikkeling van het kind) in de historische binnenstad, een bijzondere plaats innam en waar hij met zoveel liefde en inzet aan had gewerkt. Nederlands Hervormde Kerk en School te Klazienaveen, 1955-1960. Vanaf het begin van zijn loopbaan heeft Knijtijzer zich verdiept in de kerken en kerktorens. Waarschijnlijk al toen hij werkzaam was op het bureau van Baanders, die ooit de bekroning van de toren te IJsselstein verder uitvoerde na het overlijden van M. de Klerk, in 1921 de ontwerper. Deze toren zou nog terugkeren als voorbeeld in een aantal artikelen die Knijtijzer schreef over kerktorens. Bovendien was Knijtijzers inzending voor de A et A ontwerpstudie nr.12 in 1939, de bekroning van de St. Jacobskerk in Den Haag, er duidelijk door geïnspireerd. Knijtijzer zag het bouwen van een toren als een 'zuiver architectonische daad'. Zonder te hoeven voldoen aan een programma van eisen vraagt een toren alleen een bouwwerk om er bovenop te staan en 'een architect om er met verbeeldingskracht mee te spelen, opdat de toren de ganse hemel boven de stad verluchtigt met zijn boeiende silhouet van een plastische muziek.'(34) Voor de toren van deze kerk van de Hervormde Gemeente van het Drentse Klazienaveen heeft Knijtijzer kunnen spelen, met een inderdaad luchtig en plastisch resultaat.(35) Met een zich naar boven toe ontwikkelende horizontale doorsnede komt deze uit bakstenen en betonelementen opgebouwde toren uit in een naar de hemel gericht luchtig open einde. De uitstekende betonaccenten brengen de torenbekroning van De Klerk weer in herinnering. De toren rijst op uit de hal van de kerk. Hier is de toren als los element zo geplaatst, tegenover de ingang, dat hij de open ruimte vrij verdeeld in entree gebied en verblijfshal en de weg wijst naar de entree van de kerkzaal aan de ene kant en de consistoriekamer, het catechisatielokaal, de predikantenkamer en de garderobe en toiletten aan de andere kant. De kerkzaal met ± 600 zitplaatsen wordt aan de zijkant betreden. Uit de in een, bijna, halve kring geplaatste opstelling van de banken blijkt het centrale en het op elkaar gerichte karakter van de gemeente. Dit wordt nog eens versterkt door de kap waarvan de nok over het midden van de zaal loopt en door de, gelede, afgeronde hoeken van de zaal. In plattegrond heeft het dak een kruisvorm dat bovendien de twee assen, de as van het betreden van de zaal en de as kansel- avondmaaltafel- doopvont- kruis, begeleidt. Over deze laatste as loopt uiteraard de nok. In de oksels van het kruisvormige dak staan ranke ronde kolommen. Het lagere dak op de gelede hoeken loopt evenwijdig met de kap omhoog waarbij de naar binnen gelegen hoek door zo'n kolom gedragen wordt. Tussen dit lagere dak en de kap zijn de ramen geplaatst die met hun, slanke, kozijnen zorgen voor een wisselende en levendige lichtval. De kansel en de avondmaaltafel zijn achter elkaar geplaatst en vormen gelijkwaardig het centrum, hiermee uiting gevend aan de door deze geloofsgemeenschap beleden geestelijke totaliteit van het Woord èn het Sacrament.(36) Deze gedachte is door Knijtijzer in zijn Remonstrantse Kerk te Meppel uit 1951 op een andere manier uitgewerkt.(37) Hier is het doopvont en het kruis in de as opgesteld terwijl de kansel en de avondmaaltafel wel gelijkwaardig, maar gespiegeld om deze as zijn geplaatst. In deze kerk, een basilicale ruimte, viel de entree-as samen met de as doopvont-kruis. Bij een geloofsgemeenschap met een andere gedachte (de grootste aandacht voor het sacramentele karakter van de eredienst) zou de avondmaaltafel centraal geplaatst worden met de kansel terzijde van de as. Of omgekeerd, zoals bij Knijtijzers in meer dan één opzicht opvallende, maar toch eenvoudige Waalse Kerk in Den Bosch uit 1957. Alhoewel bij deze kerk niet echt sprake is van een axiale ordening. De N.H. Kerk in Klazienaveen is met een doorgang verbonden met het, door Knijtijzer in 1955 ontworpen, N.H. Schoolgebouw. In 1957 ontwierp hij er een jeugdhuis bij. Het kerkgebouw uit 1959 zou de compositie van als één geheel van op elkaar afgestemde bouwmassa's compleet maken. Vandaar ook het bezwaar dat Knijtijzer, naast andere bezwaren, maakte op de uitbreidingsplannen van het nieuwe schoolbestuur van de N.H. School in 1966. Er had een fusie plaatsgevonden waarna er een nieuw schoolbestuur was gevormd. Deze vond uitbreiding noodzakelijk, maar vond het vanwege de volgens hun kleine ingreep niet noodzakelijk om daarvoor de architect uit Amsterdam (Knijtijzer) te halen. Enkele nieuwe bestuursleden hadden in een eerder bestuur contact gehad met de lokale architect J. van de Heiden en verleenden hem de opdracht. Pas na het maken van een ontwerp nam deze contact op met Knijtijzer aan wie hij schreef dat hij 'in de huid van Knijtijzer was gekropen' om in de geest van het complex de school uit te breiden. In de briefwisseling tussen Van de Heiden en Knijtijzer uitte Knijtijzer niet alleen over het resultaat bezwaar maar vooral over de gang van zaken: "Dit druist toch wel tegen elke vorm van collegialiteit in." en "....in strijd met de erecode dat u 'intussen' een schetsplan maakte." Knijtijzer drong aan dat Van de Heiden zelf stappen zou ondernemen om de zaak weer recht te zetten. Tevergeefs.
Klooster 's Heerenhof te Babberich (Zevenaar), 1965-1968
Om meer dan één reden was dit een bijzonder project. Het zou dan ook Knijtijzers meest geliefde werk worden. De loop van de opdrachtverlening, de betekenis van de opgave, de volledigheid van de opgave en de uiteindelijk blijvende vriendschappelijke band met de opdrachtgevers zullen Knijtijzer zeer hebben aangesproken. Als lid van een eetclub kwam Knijtijzer nogal eens in contact met mensen die uiteindelijk ook zijn opdrachtgevers zouden worden. Zo ook in dit geval. Via advocaat Blaisse werd hij voorgesteld aan de Zusters Capucinessen van de Heilige Clara. De Zusters uit het slotklooster Duivendrecht bij Amsterdam wilden zich bij de Paters Capucijnen in het uit 1880-1890 stammende klooster te Babberich voegen. De groep Capucijners was te klein geworden voor dat klooster. Knijtijzer werd de opdracht gegeven een lijst op te stellen van katholieke architecten die de benodigde verbouwingen en uitbreidingen goed zouden kunnen uitvoeren. Blaisse zette Knijtijzer zelf ook op de lijst en het was Knijtijzer die uiteindelijk de opdracht kreeg. Natuurlijk had Knijtijzer in zijn artikelen en reeds gebouwde kerken blijk gegeven van zijn capaciteiten en inzichten in de religieuze bouwkunst, maar het feit dat hij niet katholiek was, was doorslaggevend. In die tijd was zojuist het concilie verschenen van Paus Johannes XXIII waarin meer ruimte voor vernieuwing in de katholieke kerk werd gegeven. Knijtijzer zou dan, omdat hij niet gebonden was aan de oude katholieke tradities, het maximale uit de nieuwe regels uit Rome kunnen halen, maximaal kunnen vernieuwen en een interpretatie van het opener wordende katholicisme kunnen bieden.(38) Zo kon een remonstrantse architect een katholiek klooster bouwen. Zonder verder in te gaan in de precieze religieuze voedingsbodem waar voor deze behuizing de functionele eisen en eigentijdse cultuur uit voortkwamen, zijn er een aantal factoren aan te duiden die het resultaat hebben bepaald. Afgaand op J.J.P. Oud's commentaar dat het bijna alles carnaval was wat de klok sloeg, dat Oud in 1962 schreef, zocht Knijtijzer naar het wezen van de kerkelijke bouwkunst zonder de 'vermomming' van het tijdgebondene. Voorheen was deze vermomming gehuld in de romantiek en de mystiek en in recenter tijden, met als doel na de afzondering weer in contact met de wereld te komen, in het modernisme en mondaine. Dat Knijtijzers zoektocht bij de eenvoud aankwam is, gezien zijn voorgaande werken, niet verbazingwekkend. In dit geval echter, het uiteindelijke kloostercomplex, is de eenvoud in opvatting en in uitwerking zeer toepasselijk en tot in de details op heldere wijze uitgewerkt. Eenvoud, zonder dat dat iets te maken heeft met armoede (ook een oud religieus begrip). De religieuze kunst heeft anders bovendien nog het gevaar te koketteren tegenover de wereld. Knijtijzer kwam dan ook met de zusters, met wie hij tijdens het ontwerp veel gesprekken heeft gevoerd, tot het inzicht dat de 'religieuze kunst niet religieus is door het feit dat hij religieuze objecten tot stand brengt of religieuze programma's uitbouwt.'(39) De concentratie werd gericht op het maken van stimulerende ruimten. De eenvoudige en rustige ruimten in het verbouwde klooster en de nieuwbouw stralen een warmte uit; het spartaanse, waar eenvoud ook naar zou kunnen leiden, is hier niet te vinden. Dit ondanks het vele gebruik van nagenoeg onbehandeld hout, het vaak in het zicht gelaten lichtgekleurde metselwerk in het interieur en de eenvoudige lichtarmaturen en meubels. De eenvoud is hier duidelijk als middel gebruikt om betekenisvolle leef- en werkruimten te maken, niet als doel op zich. Het oude deel, het 19e eeuwse kloostergebouw, werd verbouwd en er werd onderhoud aan gepleegd. Het daarin gelegen binnenhof werd ook ontworpen door Knijtijzer. De nieuwe, lagere uitbreiding werd rondom een tweede hof, het pandhof, tegen de oudbouw aan gegroepeerd. Grote raampartijen, fijn metselwerk, door hout gedragen en als luifel dienende uitlopen van het (pannen-) dak en het als verblijfsruimte ingerichte pandhof typeren de nieuwbouw. Over de betekenis van elk onderdeel is, met de zusters, nagedacht; de slotdeur (de 'zeven-arige slotdeur' is ook ontworpen door Knijtijzer), spreekkamers, refter en keukens, huiskamer, bidkoor, infirmerie en ateliers, kamers van de zusters, werkkamer van de Moeder Abdis, logeerafdeling en bibliotheek. Met de geïntegreerde aanpak, inclusief ontwerpen voor het binnen- en pandhof, de beplanting aan de voorgevel, de bloembakken en het kerkhof, had Knijtijzer de mogelijkheid een totaalontwerp te maken. Bovendien was dit een opdracht waarbij oud en nieuw met elkaar geconfronteerd werden, waarbij ruimte werd gegeven voor een 'creatieve daad', waarbij gereflecteerd kon worden over religieuze bouwkunst en waarbij een vriendschap ontstond met de Moeder Abdis (zij zou later uit het klooster treden om in het maatschappelijk werk werkzaam te zijn). In 1975 ontwierp Knijtijzer nog een yogaruimte en een ontvangstruimte, die niet zijn uitgevoerd. In de negentiger jaren is het complex afgebroken om plaats te maken voor woningbouw.
Tot slot
Terug blikkend op zijn werk schreef Knijtijzer in 1985 dit: 'Nu ik kan terug zien op het werk, dat ik in een periode van veertig jaar heb mogen maken, weet ik om het met het gevleugelde woord van mijn vader te zeggen 'het is allemaal niet zo belangrijk'. Wel hoopte je als jong architect dat je één keer iets zou maken dat belangrijk is voor de architectuur, maar ouder geworden besef je dat je dat ene werk nooit zult maken, tenzij je zo begaafd bent als een De Klerk, een Rietveld of een Eschauzier. Het enige wat je kunt doen is met zorg, geduld en liefde werken aan je opdracht en daarbij is het zinvol te weten waarom je het juist zó hebt gedaan.'(32) Het belang van Knijtijzers werk ligt dan ook in de onzichtbare waarden die in zijn ontwerpen uitgewerkt zijn, waarvan het resultaat, het gebouw, op te vatten is als middel. Nooit als doel op zich. Vandaar ook de grote samenhang in de ontwerpen en geschriften van Knijtijzer. Het belang van de architectuur ligt, in Knijtijzers woorden, 'achter de rooilijn verscholen'.
Noten
1)Ouders: -Johan Bernard Knijtijzer (geb.16 Augustus 1889), makelaar. -Josine Marie Louise Seylhouwer (geb.18 Februari 1887). Getrouwd: -13 Mei 1943 in Amsterdam met Johanna Ludewica de Jongh (11 Januari 1914 - 8 Juni 1982). Kinderen: -Johanna Wendeline Knijtijzer (16 Mei 1945) tegenwoordig interieurarchitecte. -Wilma Jacobine Knijtijzer (25 Juni 1948 - 23 September 1948). -Jan Bernt Knijtijzer (5 December 1949) tegenwoordig interieurarchitect BNI. 2)Adressen: -Bonairestraat 5 II (rond 1936). -Binnenkant 30 (1938-1943) met enkele leden van de groep 'De Composieten' pottenbakster Lucie Q. Bakker en edelsmid J.C. Ketner. -Stadhouderskade 129a (1943 tot 1968). -Prinsengracht 971 (1968-1994). Dit laatste pand, waar hij woonde en zijn kantoor had, werd door Knijtijzer en zijn vrouw verbouwd en gerestaureerd. Tot 1968 had hij zijn kantoor op de Prinsengracht 701. 3)Werkkringen: J. en H. Baanders, Amsterdam (1934). G.H. Holt, Amsterdam (1935). J.P. Kloos, Amsterdam (1936). J.J. van der Linden, Amsterdam (1936-1941+1945). A. Komter, Amsterdam (1941). J. Peters, Den Helder (1942-1943). Zelfstandig vanaf 1946. 4)G.H. Holt, J.P. Kloos en A. Komter waren lid van Groep 32; de groep binnen A et A die zich in 1932 had verenigd en later deel uitmaakte van 'De 8' (tot 1938 toen na meningsverschillen aangaande monumentalisme n.a.v. het resultaat van de Amsterdamse raadhuisprijsvraag alle Groep 32 leden uit De 8 vertrokken). Bock 1982, 12. Groep 32 is opgericht door A. Boeken en bestond naast hemzelf uit La Croix, Elte, Elzas, Komter, Limperg, Mastenbroek, Neten, Wagenaar, Worm, A. Staal, Symons en Zanstra. Hoogendonk 1981, 71. 5)Diverse bestuursfuncties die hij heeft bekleed: -Lid van A et A (1940-1942/1946-1987): 2e secretaris (1946-1955). Lid adviesraad VHBO (1950). Secretaris (1956-1957). Lid Stedebouwkundige Raad voor Amsterdam (1956- 1968). Redactielid Forum (1959-1963). Lid Academie van Bouwkunst Amsterdam (1960-1961). Lid Kunstraad voor Amsterdam (1960-1961). -Lid Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg. -Lid Welstandscommissie Amsterdam. -Lid Welstandscommissie Blaricum. -Voorzitter Welstandscommissie Naarden. -Lid Welstandscommissie Heemstede. -Lid Commissie Dooijes (Monumenten-inventarisatie-commissie). -Redactielid Heemschut. -Bestuurslid A.S.V.O. school (tot 1952). 6)'De Composieten', opgericht in 1938, bestond uit Lucie Q. Bakker, Emmy van Bilderbeek, Maarten van der Ende, Maria J. van Everdingen, Cas J. van Gijn, Siet van der Hoek, Jan Ketner, Herman Knijtijzer, Rie Knipscheer, Lies van Leijden, Ans Lous, Cis Moulijn, Annie van Vugt en Herman van Wijnkoop. In het atelier op de Binnenkant 30, verbouwd door Knijtijzer, Dirk Mastenbroek en Henk Kettner, werden jaarlijks Composieten tentoonstellingen gehouden en toneelrepetities vonden daar plaats. 7)Mulder, Schilt 1993, 58-61. 8)Knijtijzer noemde F.A. Eschauzier (geb. 1889) 'de aristocraat onder de architecten; klare bouwmassa's, verfijnde detailleringen en dat alles met de stille glimlach van de schoonheid.' Knijtijzer 1993, 15. Eschauzier was het grote voorbeeld voor Knijtijzer. Interview Walter Hoogerwerf met zoon J.B. Knijtijzer en broer J.B. Knijtijzer, Amsterdam 29-11-1998. Interview Walter Hoogerwerf met dochter J.W. Knijtijzer, Amsterdam 16-12-1998. 9)Inleidende lezing van Bakema op het studieweekend in Doorn, juni 1942. Bakema was, als lid van studenten vereniging 'De Poorters' uit Amsterdam, bij de organisatie betrokken. 10)Onder het motto 'Important People' deed Knijtijzer in 1942 mee aan de HBO-Delft studieprijsvraag voor een Leergangcentrum te Doorn. De jury, bestaande uit Prof. Ir. M.J. Grandpre Molliere, Prof. W. de Bruin en Ir. W. van Tijen oordeelde als volgt: 'Algemene opzet compact en helder, maar erg steedsch. De opzet is meer voor een hotel aan zee dan voor een jeugdverblijf in de bossen. De inwendige indeling is helder en van een goede doordachtheid. De architectuur is een samenstel van verschillende, maar op zichzelf hier en daar niet onverdienstelijke motieven. Zij mist echter eenheid van compositie. Het geheel is sterk intellectualistisch en mist warmte.' De jury beloonde Wim Oomen en Jaap Schipper, beide HBO-A'dam, met de 1e prijs. Jan Petri, TH-Delft, werd 3e en Arno Nicolaï, HBO-A'dam, kreeg een premie. Knijtijzer kreeg de 14e prijs. 11)Uitspraak van Bakema, oktober 1941. Mulder, Schilt 1993, 10. 12)Mulder, Schilt 1993, 58-61. 13)Voor de prijsvraag voor de dorpskerk zond Knijtijzer twee ontwerpen in die beiden werden bekroond met een bronzen medaille en een eervolle vermelding. In de jury zat o.a. J.A.G. van der Steur (1865-1945). 14)Ibelings 1996, 40. 15)Waarschijnlijk kreeg hij deze taak via zijn toenmalige werkgever J.P. Kloos die voor de publikatie van Gooiland in De 8 en Opbouw een artikel heeft geschreven. De 8 en Opbouw 1936, 250. 16)Van der Linden 1993,11. 17)Interview Walter Hoogerwerf met zoon J.B. Knijtijzer en broer J.B. Knijtijzer. Amsterdam 29-11-1998. Van der Linden 1993,11. 18)Bouw 1967, 772. 19)Bouw 1969, 1917-1922. 20) Bij het bestuur van A et A (tot 1982) zijn vele kritische briefjes bekend waarin Knijtijzer o.a. zijn beklag deed over 'de aanhoudende winterslaap van A et A'. Schilt, Van der Werf, 1992, 186. 21)Archief NAI, KNIJ 54. Geschreven op 16 augustus 1939. Later in gewijzigde vorm gepubliceerd in: Vrije Geluiden 1940. 22)Bouw 1952, 96-96. Forum 1957, 162-163. 23)Zie b.v. Heemschut 1990, 35-36 en zijn laatste publikatie, in dit geval een ingezonden stuk Heemschut 1994, 44. 24)Zie b.v. Monumenten 1986, 11-12. Hierin schreef hij over de Stopera, in tegenstelling tot de grote hoeveelheid negatief getinte publikaties, onderbouwd een uiteindelijk positieve kritiek. Overeenkomstig het sprookje van Hans Christian Andersen door het wezenlijke van de architectuur van het gebouw, als lelijk jong eendje alleen nog maar gepikt en gebeten, eruit te tillen en te laten zien. Los van wat hij zelf werkelijk dacht over het ontwerp geschreven met de bedoeling een andere wending aan de eenzijdige discussie over de Stopera te geven. 25)Heemschut 1986, 191-192. 26)Heemschut 1980, 164. 27)Ruskin 1849. Omschrijving vrij naar Paul Meurs in De Architect 1992, Restoration of Monuments and Sites' 1966. 29)Omschrijving vrij naar Paul Meurs in De Architect 1992, 53-54. 30)Bouw 1969, 1917-1922. 31)De lezing van Dr. Noach, 'Oude gebouwen en nieuwe mensen', aangehaald in Bouw 1969, 1917-1922. 32)Knijtijzer 1985, 5. 33)Een bespreking van het nieuwe schoolgebouw is te lezen in De Architect, 108-11. 34)Bouw 1963, 98. 35)Zie voor foto's, plattegrond, opstand, situatie, doorsnede en opeenvolgende horizontale doorsnedes van de toren: Bouw 1968. 36)Bouw 1967, 772. 37)Zie voor een door Knijtijzer zelf geschreven ontwerptoelichting van de Rem. Kerk met plattegronden, situatie, opstanden, doorsnedes en foto's: Bouwkundig Weekblad 1953, 231-235. 38)Interview Walter Hoogerwerf met zoon J.B. Knijtijzer en broer J.B. Knijtijzer, Amsterdam 29-11-1998. 39)Knijtijzer 1985, 50. Inleiding voor vrienden die op 8 juni 1968 te gast waren op het nieuwe klooster. Literatuurlijst Suzanne Mulder en Jeroen Schilt, 'Herman Knijtijzer', in: Suzanne Mulder en Jeroen Schilt, 'Jonge architecten in de Wederopbouw', Rotterdam 1993, 58-61. Herman Knijtijzer, 'Wat zien wij en hoe kijken wij', in 'Eindrapport van de Gemeentelijke Monumenten-inventarisatie-commissie', Amsterdam 1993, 15. M. Bock, 'Hoe nieuw en wat is het Nieuwe Bouwen', in: M. Schnitker en M. Willinge (red.), 'Het Nieuwe Bouwen, Voorgeschiedenis', Delft 1982, 12. Mabel Hoogendonk, nawoord, in: A. Boeken, 'Architectuur (1936)', Amsterdam 1981, 71.(oorspronkelijke uitgave uit 1936). Hans Ibelings, 'De moderne jaren vijftig en zestig', Rotterdam 1996. Jan Piet Kloos, 'De Côte d'Azur in Hilversum', De 8 en Opbouw (1936)19, 250. J.J. van der Linden, Werken van 1933 tot 1968, Leersum 1993, ISBN: 90-71705-07-2. Herman Knijtijzer, 'Wandelingen en wan-dingen op het erf van de kerkelijke bouwkunst',Bouw 22(1967)20, 772. Herman Knijtijzer, 'Amsterdam, fossiel of schone slaapster', Bouw 24(1969)48, 1917-1922. Jeroen Schilt en Jouke van der Werf, 'Genootschap Architectura et Amicitia 1850-1990', Rotterdam 1992, 186. Herman Knijtijzer,' Bouwen als uiting van een geestesrichting', Vrije Geluiden 14(1940)38+39. Herman Knijtijzer, 'Eenvoud: kenmerk van het ware', Bouw 7(1952)6, 96-97. Herman Knijtijzer, 'De ARK- een tentoonstelling van kerkelijke bouwkunst?', Forum 12(1957)5, 162-163. Herman Knijtijzer, 'De harmonie van het contrast', Heemschut 67(1990)5, 35-36. Herman Knijtijzer, 'Contrast en Harmonie', Heemschut 71(1994)5, 44. Herman Knijtijzer, 'Het lelijke jonge eendje aan de Amstel', Monumenten 7(1986)9, 11-12. Herman Knijtijzer, 'Het fabeltje van eigentijds bouwen', Heemschut 63(1986)10, 191-192. Herman Knijtijzer, 'Restaureren is creatief denken en handelen', Heemschut 57(1980)9, 164. John Ruskin, 'The Seven Lamps of Architecture', 1849. Paul Meurs, 'Vormgeven aan de herinnering', De Architect 23(1992)5, 53-54. ICOMOS: 'International Charter for the Conservation and Restoration of Monuments and Sites', Venetië 1966. Herman Knijtijzer, 'Het is niet zo belangrijk', in: Herman Knijtijzer, 'Het is niet zo belangrijk', Amsterdam 1985, 5. E. Koster, 'Passen en meten binnen de Londo-norm', De Architect 21(1990)9, 108-115. Herman Knijtijzer, 'De toren, een teken van welvaart', Bouw 18(1963)4, 98-101. Hans van Twisk, 'Een kerk met een toren voor Klazienaveen', Bouw 10(1968)5. Herman Knijtijzer, 'Remonstrantse Kerk te Meppel', Bouwkundig Weekblad 71(1953)29+30, 231-235. Herman Knijtijzer, 'In dienst van de liefde en eenvoud', in: Herman Knijtijzer, 'Het is niet zo belangrijk', Amsterdam 1985, 49-53. Museum Het Prinsessehof Leeuwarden, 'Lucie Q. Bakker, Unica en Serviezen 1950-1985', Leeuwarden 1985.
|